I Heële kalle ze gee plat mè Huillands

Dat is een veelgehoorde opmerking als het gaat over de verschillende dialect soorten die er in Limburg gesproken worden. Als je door Zuid Limburg wandelt hoor je om de 5 kilometer wel een andere tongval en dat is niet overdreven. Maar in Heerlen is iets bijzonders aan de hand.

Nadat de Romeinen zich rond 400 na Chr. teruggetrokken en Frankische stammen Zuid Limburg gingen bevolken werd hier tot de negende eeuw Germaans / Romaans gesproken, een soort volkslatijn.

Onder invloed van de Ripuariërs die al sinds 457 in Keulen gevestigd waren. Begon de taal die men hier sprak steeds meer Rijnlandse kenmerken te vertonen (het klonk steeds Duitser).

Onder het gezag van de hertog van Brabant  (14e eeuw) verandert er taalkundig niet veel. Ook toen na 1661 Heerlen onder het gezag van de Staten Generaal kwam veranderde de dagelijkse spraak niet. De inval van der Fransen in 1794 had vooral bestuurlijke consequenties.

In de negentiende eeuw was er veel aandacht voor het dialect. Gemeentesecretaris Jos Kaufmann schrijft in 1878 een “Hälisch – Hollandscher Dictionair” en in de “Limburger Courier” verschijnt af en toe een stuk in het dialect. Mathieu Kessels schrijft in 1883 een Heerlens dialect verhaal: “Der Kuehp van Hehle” en in 1884 verschijnt het boek “Dorpsspraak van Heerle” van  Dominee Jacob Jongeneel, het boek bevat een woordenlijst, een klankleer en een vormleer van het Heerlens dialect.

Tot het einde van de negentiende eeuw werd er in Heerlen “plat gemoeld”. Maar toen de 5000 dialect sprekende Heerlenaren overspoeld werden door een leger anderstaligen is het snel gedaan met het “Heëlesj dialect”.

Voor het werken in de mijnen waren veel mensen nodig en die mensen kwamen overal vandaan, uit binnen en buitenland en ze spraken allemaal geen Limburgs/Heerlens dialect. De uit Holland afkomstige bestuurders, ingenieurs en ambtenaren van de mijnen spraken Nederlands (Hollands) en omdat de burgemeester, de pastoor en de onderwijzer ook voornaam wilden lijken zijn ook zij Nederlands gaan spreken. En zo werd het Nederlands de standaard taal voor de inwoners van Heerlen.

Met het sluiten van de mijnen is de bevolkingssamenstelling niet heel erg veranderd en hoewel er een kentering merkbaar is, spreekt deze generatie nog steeds Huillands.

Bron: Heëlesj Woadbook

Het mooiste plein?

Midden op het plein, op een voetstuk van kundersteen staat een heel groot bronzen Heilig Hartbeeld. Gemaakt door Toon Dupuis in 1922 en onthuld in 1924 door burgemeester Waszink.

Heilig Hartbeeld

Daaromheen bloemen in alle kleuren, een genot voor oog en neus. De magnoliabomen waren in de tijd van de Jugendstil een populair thema en horen bij het oorspronkelijke ontwerp van dit plein. We hebben het (natuurlijk) over het Tempsplein in Heerlen. 

De naam is afgeleid van de weiden die lagen op de plek waar het Tempsplein nu ligt. Die weiden waren genoemd naar een diepe gracht die men tems noemde en die de Thermen, en dik duizend jaar later het Landsfort moest voorzien van water. 

Het Tempsplein is samen met het Lindeplein (nu burgemeester de Hesselleplein) in 1912 ontworpen door Architect Jan Stuyt die in 1910 zijn architectenbureau in Heerlen had gevestigd. Het plein heeft een onopvallende trapeziumvorm en de straat-lijnen lopen door in de paden van het parkje. 

Het is geen toeval dat je vanaf het Tempsplein recht op de voorgevel van de ambachtsschool kunt kijken die ook door Stuyt ontworpen is.

De bebouwing is op het plein is op elkaar afgestemd. Als voorbeeld: Het schilderwerk van Tempsplein 25 en 26 is hetzelfde en bij Tempsplein 26 en 27 is de hoofdvorm hetzelfde. Ondanks dat 25 en 27 verschillend zijn en niets met elkaar gemeen hebben vormen de drie samen toch een eenheid.

Een dergelijk verbindend stadsbeeld maakt het, samen met het mooie parkje een aangenaam plein om te zijn.

Naast de woonhuizen/kantoren aan dit plein vinden we er ook de voormalige bibliotheek uit 1917 in Amsterdamse school stijl. De vooruitstekende blok was de directeurswoning. 

De kerk van de Nederlands hervormde gemeente uit 1932 is een echte blikvanger met in de Dominee Jongeneelstraat de pastorie / kosterswoning in dezelfde stijl als de kerk.

In de kapelaan Berixstraat, zijstraat van het Tempsplein staat het Badhuis uit 1922, dit is ook gebouwd in Amsterdamse school stijl en ontworpen door Jos Wielders 

Het is in alle opzichten een heel mooi plein en daarom met recht een rijks beschermd stadsgezicht.

Sint Josephziekenhuis

Frans de Wever (1869 – 1940) was in het jaar 1897 de enige dokter in Heerlen en wijde omgeving. In dat jaar werd de Oranje Nassaumijn in bedrijf genomen waardoor het aantal gewonden toe nam. Het dichtstbijzijnde ziekenhuis was in Maastricht. Dat hield vaak in dat zwaargewonden met paard en wagen naar Maastricht gebracht moesten worden.

De Wever wilde graag een ziekenhuis in Heerlen en besprak zijn plan met Mgr. Savelberg (stich­ter van de congregaties der Kleine Zusters en Broeders van de H. Joseph). Savelberg voelde er niets voor om een ziekenhuis te laten bouwen en verzette zich tegen dit plan. Echter toen Frans de Wever het scenario schetste van een derde partij die misschien een neutraal (niet Christelijk) ziekenhuis zou laten bouwen, veranderde Mgr. Savelberg snel van mening.

Eind 1903 werd begonnen met de bouw van het ziekenhuis aan de Putgraaf, in de tuinen van het Mariabad, dat ook gesticht was door Mgr. Savelberg.

Mariabad, hoek Putgraaf/Akerstraat

Op 9 september 1904 werd het ‘Maria Hilf Spital’, ingezegend door Mgr. Savelberg en officieel geopend, Savelberg stelde zijn zustercongregatie ter beschikking als verpleging. Vanwege administratieve redenen werd het ziekenhuis kort na de opening omgedoopt tot St. Josephziekenhuis, een ziekenhuisje van zesentwintig bedden. Een zaal van 10 bedden voor de mannen en een zaal met 10 bedden voor de vrouwen en 6 klasse-kamers.  Frans de Wever werd er geneesheer-directeur.

Sint Josephziekenhuis

Samen met het inwoneraantal groeide het ziekenhuis, waardoor er regelmatige verbouwd en uitgebreid moest worden. In 1914 werd de eerste ziekenauto in gebruik genomen en omdat de congregatie de voortdurende groei van het ziekenhuis niet meer kon bijhouden, werd op 15 februari 1919 besloten het ziekenhuis zelfstandig te maken.

Sint Josephziekenhuis in 1931

Het ziekenhuis groeide verder naar een capaciteit van meer dan 550 bedden in 1946.

In mei 1949 werd besloten tot de bouw van een nieuw beddenhuis (210 bedden) met bijkomende voorzieningen en een verpleegstersflat aan het Groene Boord. Architect Frits Peutz ontwierp de beide flatgebouwen die in 1959 in gebruik werden genomen.

Beddenhuis en verpleegstersflat

In augustus 1963 werd het besluit genomen om een nieuw ziekenhuis te bouwen in de wijk Benzenrade, aan de rand van de stad. Het nieuwe ziekenhuis aan de Henri Dunantstraat, dat op 14 juni 1968 officieel werd geopend door Prinses Beatrix, kreeg als eerbetoon voor zijn nooit aflatende inzet voor de gezondheidszorg in Heerlen en omgeving de naam De Wever Ziekenhuis.

In november 1969 startte de (gedeeltelijke) sloop van het oude St. Joseph ziekenhuis. Een gedeelte (Rector Driessenweg) werd verbouwd ten behoeve van de gemeentelijke Sociale Dienst en de afdelingen onderwijs. De voormalige verpleegstersflat aan de Groene Boord wordt in april 1970 in gebruik genomen door de belastingdienst.

2019: Het “De Wever” ziekenhuis heeft al een paar keer een naamsverandering ondergaan maar de naam van restaurant “ ‘t Wevertje ” is ongewijzigd gebleven. Het voormalige beddenhuis aan de Rector Driessenstraat staat leeg en in de verpleegstersflat wonen nu studenten.

Het verhaal van de lantaarnpaal

Sommige mensen krijgen een standbeeld. De Heerlense zanger en schrijver van carnavalsliedjes, Wiel Knipa (1924 -2002) kreeg een lantaarnpaal met een kapotte lamp. Als je op de knop van de lantaarnpaal drukt weerklinkt “Mienne Oambusj”. In dit lied, uit 1954 wordt gezongen over de kapotte lamp dicht bij het hertenkamp. Dat hertenkamp lag toen 50 meter verder dan waar het nu ligt.

Een ander lied van hem, “Lange Jan” uit 1950 werd zo populair dat carnavalsvereniging de Winkbülle besloten om Wiel Knipa de functie van Opper Winkbuul (spreekstalmeester) toe te kennen. Het lied is nog steeds bekend bij vele Heerlenaren ondanks dat de Lange Jan (een betonnen schoorsteen van de Oranje Nassau 1 mijn) al lang geleden is afgebroken.

Knipa kreeg landelijke bekendheid toen hij gedurende 10 maanden (1962 – 1963) Willem Duys verving in het AVRO-programma Sterren en streken.

Na Knipa’s dood werden plannen gemaakt om een standbeeld voor hem op te richten. Toen bleek dat hij in de oorlog lid was geweest van de NSB, was een lantaarnpaal het hoogst haalbare. Op carnavalsmaandag wordt hij in Heerlen herdacht als de hele tent, uit volle borst een uur lang zijn liedjes zingt, tijdens het “Sjtundje Knipa”.

Nog meer Heerlense bioscopen

Heerlen had relatief veel bioscopen in de twintigste eeuw, die met elkaar nog veel meer namen hadden, want  iedere nieuwe exploitant of eigenaar wilde zich onderscheiden door z’n bioscoop te voorzien van een naam die goed in het gehoor lag, een goede uitstraling had en niet leek op een van de bestaande bioscoop namen.

Union

De eerste bioscoop in de Saroleastraat was de Union. Deze bioscoop, van eigenaar J. Schiffers werd op 17 november 1912 geopend. Vanaf 1919 werden hier alleen nog films uit het “wit” programma vertoond, deze films voldeden aan de rooms-katholieke normen. In 1925 kochten de gebroeders Martens de exploitatierechten van de Union en sloten de bioscoop om de concurrentie met hun eigen bioscopen, Hollandia en Universal te verkleinen. In 1932 heropende Jean Martens de Union onder nieuwe naam City. In 1935 kochten de gebroeders Hirschberg de exploitatierechten van de City theater.

Schouwburgbioscoop

Om financiële redenen wilde men in de schouwburg aan de Klompstraat, op weekdagen de zaal verhuren aan een bioscoopexploitant. Jean Martens, die net bij de Hollandia was ontslagen (eind 1929) kon daar dus direct weer aan de slag. Zijn neef Pierre was naar Den Bosch vertrokken om zich volledig te richten op zijn bioscopen daar.

In 1930 besloot de gemeenteraad om de Schouwburgbioscoop een geldlening te verstrekken van 75.000 gulden en burgemeester van Grunsven te benoemen tot voorzitter van het stichtingsbestuur.

Dhr Vijgen, de nieuwe directeur van de Hollandia vocht deze “oneerlijke” concurrentie tot op het hoogste juridische niveau aan, maar het werd van de hand gewezen. Hij stapte naar de Nederlandse Bioscoopbond en de Schouwburgbioscoop werd geboycot door de levering van films tegen te houden. Burgemeester van Grunsven die aandeelhouder was van de Nederlandse Bioscoopbond, dreigde om alle Heerlense bioscopen te sluiten als de boycot niet opgeheven werd. De boycot werd opgeheven en op 17 oktober 1930 opende de Schouwburgbioscoop.

In 1935 wordt de exploitatie overgenomen door de gebroeders Hirschberg. Als de schouwburg verhuist naar het van Grunsvenplein (november 1961) blijkt dat de bioscoop in z’n eentje moeite heeft om het hoofd boven water te houden. In 1967 werd de biocoop gesloten en de exploitatierechten overgeschreven naar het “Passage Theater” met 378 zitplaatsen. Hier worden al snel na de opening alleen maar  sexfilms gedraaid. In 1984 sluit ook deze bioscoop.

De Spiegel

Cinéclub Inpoet was de naam van het eerste Limburgse filmhuis.  In 1969 begonnen ze met het vertonen van alternatieve films; films die niet commercieel genoeg waren voor de bioscopen.

In 1986 kreeg het filmhuis z’n eerste officiële onderkomen aan de Akerstraat, daarna verhuisde het naar de Nor en vervolgens naar de kleine zaal van de schouwburg. Inmiddels heeft filmhuis “De Spiegel” ook al de filmzaal in het Glaspaleis achter zich gelaten. Anno 2019 (november) kun je de alternatieve film bekijken in de Royal.

Bronnen: Land van Herle – R. Braad Boek – Royal – Ivo Senden

De Scala bioscoop

Aan het begin van de twintigste eeuw gingen de Heerlenaren op zondagochtend naar de kerk, maar op zondagmiddag was het tijd voor het wekelijkse gezinsuitje. Wandelen in het park, familiebezoek of “naar de matinee”.
In de winterperiode werden er op zondagmiddag films gedraaid. Dat liep zo goed dat in  juni 1912 het “Lichtspiel Theater” geopend werd in een zaal van hotel De Gouden Leeuw* aan het Wilhelminaplein. De belangstelling was zo groot dat de zaal herhaaldelijk te klein bleek te zijn. Daarom  werd in augustus 1912 uitgeweken naar een grotere zaal in hotel Du Nord aan de Stationstraat.

Deze bioscoop had al snel een slechte naam vanwege de “schandelijke” films die er werden vertoond. Titels als “Die schwarze Katze” en “Abscheu vor der Sünde” zorgde wel voor een goed gevulde kassa. Toen in oktober 1913 een onverkorte kopie van de illegale film “Die letzten Tage von Pompeji”  werd gedraaid waren de rapen gaar. De film werd in beslag genomen en de bioscoop voor enkele weken gesloten.
Bij het uitbreken van de eerste wereldoorlog moest het theater ook sluiten maar nu waarschijnlijk vanwege de Duitse nationaliteit van de exploitant. Na de oorlog opende de nieuwe eigenaar, Schiffers de bioscoop onder de naam “Flora”.
In 1920 vond er een renovatie plaats van de 500 zitplaatsen tellende bioscoop. In 1922 nemen de neven Jean en Pierre Martens de exploitatie over en krijgt de bioscoop de naam “Universal”. Eind jaren twintig worden de neven ontslagen en neemt Ferdinand Vijgen de exploitatie over. In 1935 komt de bioscoop in handen van de Duitse gebroeders Hirschberg. Deze vermogende broers moesten vanwege hun joodse geloof uitwijken naar Nederland. In Duitsland waren ze de eigenaars van 12 bioscopen, een dergelijk imperium wilden zij ook in Nederland opbouwen en kochten daarom de exploitatierechten van bioscopen in Heerlen, Hoensbroek, Helmond en Den Haag.


Voor het uitbreken van de tweede wereldoorlog werd de exploitatie van de Universal overgenomen door de gebroeders van Bergen. De gebroeders van Bergen lieten de zaal  verbouwen en de buitenzijde wit schilderen. De nieuwe zaal telde 400 stoelen met armleuningen en werd onder de naam “Scala” op 26 oktober 1940 geopend.

De Scala werd in de volksmond de “knokboet” genoemd vanwege de vele knokfilms die er gedraaid werden.

In 1973 neemt bioscoopbedrijf Tuschinski uit Amsterdam de exploitatie van de Scala over. Maar het is zo slap op de bioscoopmarkt dat de Amsterdammers de Scala op 27 december 1974 alweer sluiten. De zaal wordt verkocht en de nieuwe eigenaar vervangt de stoelen met armleuningen door gokkasten. 

* Hotel de Gouden Leeuw werd vele jaren later het vermaarde “Femina”

Bron: Land van Herle 1996 – R. Braad
Boek: Royal – Ivo Senden

De Hollandia bioscoop

November 2019 is de Royal, na jaren van leegstand, heropend. Er kan weer plaatsgenomen worden op het rode pluche en de popcornmachine draait weer op volle toeren. Hoera!
De allereerste “bioscoopvoorstellingen” in Heerlen vonden plaats in 1897 op de kermis. In een donkere tent kon je op het witte doek zien hoe een trein arriveerde, de mensen in en uit de trein stapten en de trein vervolgens weer vertrok. EINDE.
In de jaren daarna kon men “bioscopische” voorstellingen bekijken in een zaaltje van Hotel de Gouden Leeuw aan het Wilhelminaplein of Hotel du Nord aan de Stationstraat. Dit waren geen doorlopende voorstellingen. Alleen op de zondagmiddagen van de wintermaanden werd de projector in het zaaltje geplaatst en werd er een “cinematografische” voorstelling getoond.
Met de komst van het elektriciteitsnet werd er door een aantal katholieke Heerlenaren in het pas geopende patronaat aan de Nobelstraat een bioscoop begonnen De eerste voorstelling van de “Elektrische Bioscoop Heerlen” vond plaats op 11-11-1911. In de tweede krantenadvertentie was de naam al veranderd in “Eerste Heerlense Bioscoop”.

In augustus 1913 opende de “Eerste Heerlense Bioscoop” een nieuwe bioscoopzaal (500 zitplaatsen) aan de Saroleastraat. In 1914 veranderde directeur Weijerhorst, de naam in “Cinema Royal”. De neven Jean en Pierre Martens namen in 1919 de exploitatie van de bioscoop op zich en veranderden de naam in “Hollandia”.

Eind jaren twintig werd er een nieuwe, moderne zaal met 700 zitplaatsen gebouwd naast de bestaande zaal. De neven Martens werden ontslagen en Dhr. Vijgen ging de nieuwe zaal exploiteren. 

Als de duitse broers Hirschberg in 1937 eigenaar van de Hollandia zijn vindt er weer een uitbreiding plaats, 1100 zitplaatsen en de laatste nieuwe apparatuur. Gelijktijdig wordt ook de oude Hollandia zaal opgeknapt en krijgt de naam ”Filmac”, deze zaal werd aan het begin van de tweede wereldoorlog gesloten om in 1957 wéér verbouwd (360 plaatsen) te openen onder de naam “Gloria”.

I.v.m. de aanleg van de Promenade sluit de Hollandia z’n deuren op 4 februari 1960 en de Gloria op 3 april 1961 om vervolgens beiden te worden afgebroken. Eén maand na de sluiting van de Gloria opent de nieuwe Hollandia bioscoop zijn deuren aan de Promenade; er is plaats voor 900 gasten.

De Hollandia werd i.v.m. een verbouwing op 15 februari 1973 gesloten en is daarna nooit meer open gegaan. Het geld voor de verbouwing is besteed aan de bouw van de H5

Het Landsfort Herle

Met dank aan Roelof Braad.

Als je het huidige centrum van Heerlen bezoekt, zou je niet denken dat er ooit een vesting lag. Je moet je ogen goed de kost geven om er achter te komen. Een bronzen maquette op het Pancratiusplein laat zien hoe het vroeger was en een blauwe led verlichting in het plein geeft de begrenzing van de walmuur aan. De contouren van de vesting zijn op luchtfoto’s nog herkenbaar aan de bebouwing rond de Pancratiuskerk. Wat (nog) niet publiekelijk zichtbaar is, is het – volgens de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed – Nederlands oudste stuk walmuur achter de kerk.

De vesting is door Leo van Hommerich, stadsarchivaris van 1938-1975, landsfort gedoopt. Dit is een terechte naam voor de vesting omdat deze diende in de verdedigingslinie van de landsheer, destijds de hertog van Brabant.

Begin 11de eeuw was er waarschijnlijk een mottekasteel op de plek waar nu, in 2019 de Schelmentoren staat. Een mottekasteel is een door mensenhand aangelegde aarden heuvel met daarop een houten toren omgeven door palissaden.

De graven van Are  uit het Rijnland hadden het op dat moment voor het zeggen in de omgeving.

In de geschreven bronnen wordt Heerlen voor het eerst genoemd in een schenkingsakte van bisschop Udo van Toul uit 1065. Daarin wordt melding gemaakt van het pauselijk bezoek aan Voerendaal in 1049. Paus Leo IX verrichtte de inwijding van de Laurentiuskerk. In de akte wordt ook melding gemaakt van de Sint Andreaskapel (de voorloper van de Sint Pancratiuskerk) te Heerlen en de Sint Martinuskapel te Welten.

In de 12e eeuw werd er een westwerk tegen de kerk (Andreaskapel) aangebouwd waarna de houten kerk werd afgebroken en in steen opnieuw werd opgebouwd. Een westwerk is een monumentaal bouwwerk aan de westkant van een kerkgebouw; veelal een toren.

Eind 12e eeuw werd Heerlen door Dirk van Are, aartsdiaken van het prinsbisdom Luik, kerkelijk losgemaakt van de Sint-Laurentiuskerk in Voerendaal en werd  de Sint-Pancratiusparochie opgericht.

In een kroniek van St.-Gerlach, die geschreven moet zijn tussen 1220 en 1229 wordt  melding gemaakt van “castrum Herle”. Het is de vroegste vermelding van de vesting. Het Landsfort bestond toen dus al en is dus mogelijk ouder. Het fort maakt deel uit van de een Brabantse verdedigingslinie richting Gulik en Keulen.

In 1239 was er oorlog tussen de hertog van Brabant en de aartsbisschop van Keulen (Koenraad van Hochstaden). Dirk van Hochstaden koos de kant van zijn oom Koenraad, dus tegen zijn heer, de hertog van Brabant. Uit wraak werd Herle ingenomen en verwoest door de hertog. Op 24 februari 1244 sloten de strijdende partijen weer vrede en mocht Drik de versterking weer herbouwen.

Mogelijk kreeg het fort toen pas een stenen muur. Deze was meer dan twee meter dik en zes meter hoog, met drie poorten te weten de Veemarktpoort bij de vroegere Veemarkt (nu Wilhelminaplein), de Kerkhofspoort bij wat nu de Geleenstraat is, ook wel Trichterpoort of Akerpoort genoemd en de Keulsepoort in zuidelijke richting in de buurt van wat nu de Gasthuisstraat is. Binnen de walmuur bevonden zich de Sint Pancratiuskerk, het kerkhof en enkele huizen.. 

Ook de 12 meter brede grachten moeten in die tijd zijn aangelegd. Het water in de grachten werd regelmatig ververst vanuit de Caumerbeek, middels een erk (molensluis) werd het water omgeleid via het vlot naar de gracht en de gracht waterde af op de Geleenbeek, dit werd tot circa 1900 zo gedaan.

Reconstructietekening van het landsfort anno 1394 door Mikko Kriek

Na de dood van Dirk in 1246 kreeg oom Frederik het hele graafschap Hochstaden in bezit dat hij vervolgens aan het aartsbisdom Keulen schonk.

Het westwerk verdween  tijdens de heerschappij van de hertogen van Brabant. Misschien wel tijdens de verovering door hertog Jan III op 10 augustus 1318. Waarbij Reinoud, heer van Valkenburg, zich onmiddellijk over gaf.

In 1388 werd Hoensbroek als “heerlijkheid” overgedragen aan de heren van Hoensbroeck en daarmee afgesplitst van Heerlen.

Turis major (de grote toren), nu de kerktoren van de St.-Pancratiuskerk, was in 1394 als een donjon (verdedigingstoren) gebouwd of gereedgekomen.

De donjon werd tegen de kerk aangebouwd en had geen torenspits. Op de begane grond van de donjon waren geen ingangen om in de toren te komen, niet van buiten en niet vanuit de kerk. Op de eerste verdieping was een deur die je alleen met een lange ladder vanuit de kerk kon bereiken. Van daaruit kon je via luiken en met ladders naar boven of beneden. Op die manier was elke verdieping apart te verdedigen. 

De hertog verleende aan de bewoners van Heerlen refugierecht; dat is het recht om in tijden van oorlog een veilig heenkomen te zoeken binnen het landsfort. Boven het kerkgewelf waren kamertjes voor hun tijdelijk onderdak. Deze waren alleen vanuit de toren bereikbaar.

Turis minor (de kleine toren) was mogelijk de woontoren van het adellijke geslacht Ahre Hochstaden en werd de “Bickerstein” genoemd. Later noemde men het de gevangentoren of schelmentoren. De torenmuur aan de oostzijde maakte deel uit van de walmuur.

Een van de meest roemruchte belegeringen uit de Heerlense geschiedenis vond plaats in 1542. Troepen van het hertogdom Gelre onder leiding van Maarten van Rossum, een nietsontziende krijgsheer met een lange lijst van wapenfeiten, omsingelden de vesting. De Heerlenaren hielden stand tot het Brabantse leger te hulp kwam.

Maar ook voor, tijdens en na de Opstand (de 80- jarige oorlog) moest het Landsfort zijn mannetje staan. 

Na de vrede van Munster (1648) werd het fort niet meer goed onderhouden. In 1670 moesten de in verval geraakte stadspoorten hersteld worden. Sinds de achttiende eeuw werden delen van de vestingmuren afgebroken, de laatste in 1968 om plaats te maken voor parkeerplaatsen. De grachten en waterlopen werden in fases gedempt; als laatste de Bongerdspoel rond 1900.

Er is weer aandacht voor de geschiedenis van het middeleeuws Heerlen. Onlangs is door een studie over de stadsrechten van Eijsden duidelijk geworden dat ook Heerlen een laat-middeleeuwse ‘Minderstadt’ moet zijn. Tijd dus om deze middeleeuwse geschiedenis nog eens goed te onderzoeken.

Lucius

In 1971 werden bij een archeologische opgraving aan de Putgraaf de resten gevonden van enkele Romeinse pottenbakkersovens. In een oven die geëxplodeerd bleek te zijn vond men o.a. de resten van een kruik. Op deze kruik was een inscriptie aangebracht waar heel veel uit af te leiden valt.

De kruik van Lucius

De inscriptie luidt, vrij vertaald vanuit het latijn, als volgt:

Lucius Ferenius heeft voor Amaka deze kruik ge­maakt.

Lucius wijdt (deze kruik) aan de goede god van Fere(s)ne(?) zijn geboorteplaats

Lucius genaamd Metcius maakte deze (kruik) in zijn bedrijf.

Uit de naam Lucius Ferenius is af te leiden dat het om een inheems persoon gaat. Romeinse burgers hadden namelijk drie namen. Ferenius geeft aan dat zijn geboorteplaats Feresne was (Dilsen, Belgie). Ook Amaka was inheems en waarschijnlijk zijn vrouw. Metcius was de naam die hij had in zijn geboortedorp. Dat Lucius Latijn kon schrijven is opmerkelijk te noemen voor een pottenbakker en de inscriptie en de wijding aan de god van Feresne maakten de kruik magisch. Aan de vorm van de kruik is af te leiden dat die gemaakt is tussen 125 en 150 na Chr. 

Lucius Ferenius en Amaka zijn daarmee de oudste bewoners van Coriovallum waarvan de naam bekend is.

Wie was broeder Aloysius?

Broeder Aloysius


Eduard Vrijens geboren op 12 april 1854 te Berg-Urmond had van kleins af aan een zwakke gezondheid. Zijn ouders waren, mede daardoor en door het feit dat er maar weinig dokters waren in die tijd, geïnteresseerd in geneeskrachtige kruiden.
De belangstelling voor kruiden nam Eduard over. Tijdens zijn militaire dienstplicht als hospitaalsoldaat had hij de mogelijkheid om kruidenboeken te bestuderen.
Hij probeerde kruiden bij zichzelf uit en had er baat bij.

In 1872 trad hij in bij de Broeders van de Heilige Joseph, de orde die kort daarvoor was gesticht door mgr. Savelberg. De broeder bleef sukkelen met zijn gezondheid. Zijn overste schafte een voor broeder Aloysius waardevol boek aan, namelijk “Meine Wasserkur” van pastoor Kneipp uit Beieren. Het kostte wat durf om de koudwater kuur op zichzelf toe te passen. Maar de positieve resultaten bleven niet uit.

Mgr. Savelberg besloot zijn broeder naar pastoor Kneipp te sturen om het vak te leren. Aangekomen in Beieren ging hij aan het werk en werd spoedig door vele mensen om advies gevraagd bij het genezen van allerlei kwalen. Ook verwierf hij het volledige vertrouwen van pastoor Kneipp die in hem zijn opvolger zag.

Na vijf maanden keerde broeder Aloysius terug naar Heerlen en begon er de zogenaamde ‘Kneippinrichting’. Met zijn geneeskrachtige kruiden en de Kneipp-koudwaterkuur wist de broeder veel mensen te genezen of hun pijn te verlichten.

De kuurgasten uit de hele wereld vonden aanvankelijk onderdak in de Heerlense hotels. In 1892 werd er een mannenhuis voor de Kneippinrichting gebouwd, het latere Rustoord St. Joseph. (aan de Gasthuisstraat). In 1897 verrees het Sanatorium St. Jozef-Heilbron als verblijf voor rijkere mannelijke kuurgasten (Huize De Berg)
De vrouwelijke kuurgasten verbleven in het pension met de naam Mariabad

Broeder Aloysius bracht zijn kruidenrecepten bijeen in het boek “Troost der zieken” (1901), dat ook in het Frans is vertaalt.
Door het verbeteren van de medische zorg kwam er een einde aan het zogenaamde “Kneippen”. Broeder Aloysius werd in 1917 overgeplaatst naar het klooster in Heel.
Zijn bekende kruidenapotheek in het klooster in Heerlen hield hij aan.
In 1935 keerde hij weer terug naar zijn dierbare Heerlen.
Hij overleed er op 1 maart 1942 op zevenentachtig jarige leeftijd.
Zijn laatste rustplaats vond hij op het kloosterkerkhof aan de Putgraaf. Bij de opheffing van dit kerkhof werd zijn stoffelijk overschot herbegraven op de begraafplaats van Huize Provindentia in Sterksel (gemeente Maarheeze, Noord-Brabant).