Wie was broeder Aloysius?

Broeder Aloysius


Eduard Vrijens geboren op 12 april 1854 te Berg-Urmond had van kleins af aan een zwakke gezondheid. Zijn ouders waren, mede daardoor en door het feit dat er maar weinig dokters waren in die tijd, geïnteresseerd in geneeskrachtige kruiden.
De belangstelling voor kruiden nam Eduard over. Tijdens zijn militaire dienstplicht als hospitaalsoldaat had hij de mogelijkheid om kruidenboeken te bestuderen.
Hij probeerde kruiden bij zichzelf uit en had er baat bij.

In 1872 trad hij in bij de Broeders van de Heilige Joseph, de orde die kort daarvoor was gesticht door mgr. Savelberg. De broeder bleef sukkelen met zijn gezondheid. Zijn overste schafte een voor broeder Aloysius waardevol boek aan, namelijk “Meine Wasserkur” van pastoor Kneipp uit Beieren. Het kostte wat durf om de koudwater kuur op zichzelf toe te passen. Maar de positieve resultaten bleven niet uit.

Mgr. Savelberg besloot zijn broeder naar pastoor Kneipp te sturen om het vak te leren. Aangekomen in Beieren ging hij aan het werk en werd spoedig door vele mensen om advies gevraagd bij het genezen van allerlei kwalen. Ook verwierf hij het volledige vertrouwen van pastoor Kneipp die in hem zijn opvolger zag.

Na vijf maanden keerde broeder Aloysius terug naar Heerlen en begon er de zogenaamde ‘Kneippinrichting’. Met zijn geneeskrachtige kruiden en de Kneipp-koudwaterkuur wist de broeder veel mensen te genezen of hun pijn te verlichten.

De kuurgasten uit de hele wereld vonden aanvankelijk onderdak in de Heerlense hotels. In 1892 werd er een mannenhuis voor de Kneippinrichting gebouwd, het latere Rustoord St. Joseph. (aan de Gasthuisstraat). In 1897 verrees het Sanatorium St. Jozef-Heilbron als verblijf voor rijkere mannelijke kuurgasten (Huize De Berg)
De vrouwelijke kuurgasten verbleven in het pension met de naam Mariabad

Broeder Aloysius bracht zijn kruidenrecepten bijeen in het boek “Troost der zieken” (1901), dat ook in het Frans is vertaalt.
Door het verbeteren van de medische zorg kwam er een einde aan het zogenaamde “Kneippen”. Broeder Aloysius werd in 1917 overgeplaatst naar het klooster in Heel.
Zijn bekende kruidenapotheek in het klooster in Heerlen hield hij aan.
In 1935 keerde hij weer terug naar zijn dierbare Heerlen.
Hij overleed er op 1 maart 1942 op zevenentachtig jarige leeftijd.
Zijn laatste rustplaats vond hij op het kloosterkerkhof aan de Putgraaf. Bij de opheffing van dit kerkhof werd zijn stoffelijk overschot herbegraven op de begraafplaats van Huize Provindentia in Sterksel (gemeente Maarheeze, Noord-Brabant).

Schunck Glaspaleis

Omdat de concurrentie van de gemechaniseerde weverijen in Eupen en Aken te groot was kwam Johan Arnold Schunck (1842 – 1905) in 1874  met z’n gezin vanuit Kettenis (België) naar Heerlen en begon in een pand aan de Willemstraat een kleine handweverij. In 1882 verhuisde het gezin naar het Kerkplein waar ze een drogisterij en textielzaak begonnen, die door Arnolds vrouw Anna Maria Küppers geleid werden.

Winkel aan het Kerkplein

Mijnwerkers kochten er robuuste stoffen om werkkleding van te (laten) maken. Later werd er ook kant en klare werkkleding verkocht. Vanwege de centrale ligging in een groot verzorgingsgebied dat steeds meer industrialiseerde werd de winkel een succes. In 1905 overleed Arnold Schunck en namen zijn vrouw en zoon Peter Joseph Schunck (1873 – 1960) de leiding over.

In 1908 kocht Peter drie bussen die dagelijks mensen uit omliggende dorpen naar Heerlen brachten om te komen winkelen (bij Schunck) Het vervoer was gratis en de mensen werden ook weer netjes thuis gebracht. Het eerste openbare vervoer in Heerlen.

Vieze hoekje

Eind twintiger jaren gingen de zaken voor Schunck buitengewoon goed. Op diverse plekken in Heerlen had Schunck onroerend goed in bezit, o.a. het “vieze hoekje” aan de markt. Dat hoekje was de gemeente een doorn in het oog en eiste dat Schunck het zou bebouwen of opknappen anders werd het onteigend.

Ook omdat de winkel aan het Kerkplein te klein was  geworden werd er besloten nieuw te bouwen. Om zich een beeld te vormen bezocht Peter Schunck samen met dochter Christine, architect Peutz en directeur publieke werken van de Ven, tal van europese warenhuizen. Het warenhuis Les Grandes Magasins Decré in Nantes viel in de smaak vanwege de grote glasoppervlakken.

De opdracht voor architect Frits Peutz was het ontwerpen van een overdekte, gestapelde marktplaats met veel daglicht. Dan kon het stalenboek van de toonbank verdwijnen en konden de stoffen op de rol in het daglicht getoond worden.

Peutz ontwierp een gebouw van negen verdiepingen in bauhaus stijl, zonder dragende buitengevels. De draagconstructie bestond uit paddestoelvormige kolommen. Waardoor de buitengevels volledig in (diamant) glas uitgevoerd konden worden. Op het dak kwam een café restaurant met terras dat uitkeek over het centrum. En voor de familie Schunck zelf een penthouse (door de familie de “daktuin” genoemd) met eigen lift.

Bouwkundige weetjes:

  • Vanwege drijfzand en de resten van de oude stadsmuur heeft men een kiezellaag aangebracht die geïnjecteerd is met cement. Daarboven op een betonnen funderingsplaat van 50 cm dik.
  • Om te voorkomen dat het gebouw een broeikas werd heeft Peutz 50 cm ruimte gehouden tussen de vloeren en de stalen glaspuien. Door het openzetten van luiken op het dak kan de warme lucht langs het glas opstijgen en naar buiten wegstromen.

De bouw begon op 14 mei 1934 en de opening was op 31 mei 1935. De bevolking noemde het gebouw al direct het glaspaleis.

Tijdens de tweede wereldoorlog is het glaspaleis herhaaldelijk beschadigd. Om rondvliegend glas te beperken werden alle ruiten met plakband afgeplakt. Tot driemaal toe moest er nieuw glas in gezet worden. Ook na het bombardement van 1 januari 1945 waarbij een Duits jachtvliegtuig een brisantbom op het Glaspaleis wilde gooien, maar zijn doel miste en de bom de gevel van de Sint Pancratiuskerk raakte, kon er weer glas geveegd worden.

De 2e kelder van het glaspaleis bood voor de familie een goede schuilplek en vanaf het dak kon je de vuurgloed zien toen Aken in brand stond. Al met al is het glaspaleis de oorlog redelijk doorgekomen. Als dank daarvoor schonk Christine Dohmen Schunck aan de kerk een Maria beeldje van kunstenaar Charles Vos. Dat beeldje heeft boven de zuidelijke ingang van de kerk een plaatsje gekregen.

Na de bevrijding was Heerlen, “rest center” voor de amerikaanse soldaten. In het glaspaleis konden de soldaten Amerikaanse kranten en tijdschriften lezen en brieven schrijven. Ze konden er, onder strenge voorwaarde, op bepaalde tijden dansen met de lokale meisjes en er was ook een legerwinkel gevestigt waar de soldaten taxfree inkopen konden doen en waar ze pakketjes naar huis konden sturen.

Dankzij de mijnindustrie ging het Schunck voor de wind. In 1954 opende Schunck in Geleen een filiaal en in 1962 werd NV Wassen overgenomen met filialen in Amsterdam, Den Haag en Rotterdam. Er waren zelfs plannen om het glaspaleis uit te breiden in de richting van het Emmaplein (nu Pancratiusplein) maar daar heeft burgemeester van Rooy geen toestemming voor gegeven. De gemeente stelde voor om onroerend goed van Schunck te mogen kopen m.u.v. het Glaspaleis en in ruil daarvoor kon Schunck een perceel aan de nieuwe Promenade verwerven (Promenade – Honigmannstraat – Dautzenbergstraat). Aan de Promenade bouwt Schunck een winkelpand van vier verdiepingen met roltrappen dat in 1964 betrokken wordt.

Wanneer Joop den Uyl, eind 1965 de mijnsluiting aankondigd bestaat de directie uit Leo Schunck, Christine Dohmen Schunck en Frans Dohmen.Als de  eerste mijnen in de tweede helft van de zestiger jaren worden gesloten en de BTW wordt ingevoerd daalt de koopkracht van de burger en dat heeft ook zijn weerslag op de omzet van Schunck.  Aandeelhouders willen uitgekocht worden en delen van het bedrijf worden aan de concurrentie verkocht. Vanaf 1964 draaide Wassen al met verlies en wordt in 1969 verkocht aan NV Vinke. Christine Dohmen Schunck  beperkt de verkoop tot textiel en woninginterieur. In 1972 als alle aandelen teruggekocht zijn wordt Schunck een BV. Louis Verleisdonk (aangetrouwde neef) wordt adjunct directeur en belast met de economische planning.  

Leo Schunck en zijn zoon Peter trekken zich terug uit het bedrijf en gaan goedkope kleding verkopen in hun eigen winkel de Markthal gelegen aan de Bongerd.

De investeringsbank eist dat het glaspaleis verkocht moet worden om Schunck BV draaiende te houden. Zo komt het dat het glaspaleis in de verkoop gaat en ondernemer Bep Groenendijk het gebouw van de ondergang redt door het te kopen, omdat de gemeente Heerlen de vraagprijs te hoog vindt. In 1973 vindt er een renovatie plaats waarbij o.a. het glas wordt vervangen door rookglas (modern in die tijd), waarna het open karakter van het gebouw totaal weg is. Het Glaspaleis wordt verhuurd als kantoor, supermarkt en restaurant. Christine Dohmen Schunck blijft tot 1976 in het penthouse wonen.

In de tachtiger jaren vertrekken de bedrijven uit het pand en nemen de zwervers en junks het gebouw over. Eind 1993 wordt er een werkgroep samengesteld tot behoud van het glaspaleis iets dat in 1994 ook daadwerkelijk lukt. Omdat er geen opvolging is wordt het bedrijf Schunck in 1995 door Berden overgenomen en wordt het Berden Schunck.In 4 december 1995 wordt het Glaspaleis een rijksmonument.In 1999 wordt het gebouw door de Union of International Architects opgenomen in de architectuur top 1000 van de 20ste eeuw.

In 1999 koopt de gemeente het glaspaleis van een deense belegger en krijgen de architecten Jo Coenen en Wiel Arets de opdracht een restauratieplan te maken. Bij de 30 miljoen euro kostende renovatie (de bouwkosten in 1934 bedroegen fl. 184.500,-)  die op 1 mei 2001 startte wordt o.a. van het penthouse een filmzaal gemaakt.

September 2003 wordt het gebouw weer in gebruik genomen en biedt het plaats aan: De bibliotheek, Filmhuis de Spiegel, de muziekschool, stadsgalerij Heerlen,  architectuurcentrum Vitruvianum, en een Grand Café. De officiële opening vindt plaats op 30 juni 2004. In 2009 wordt de originele naam Schunck (volgens het logo van 1935) weer op de luifel geplaatst en in februari 2015 wordt het SCHUNCK Glaspaleis genomineerd als Europees erfgoed.

De Boskapel van Parc Imstenrade

Een van de mooiste plekjes in Heerlen (nr 251) is de ‘Boskapel’ van Parc Imstenrade. Het is een altaar in de openlucht en is (waarschijnlijk) in de jaren 1920 /1930 gebouwd voor en door de religieuzen die in de Vroedvrouwenschool werkten en menig kind doodgeboren zagen worden en ook veel ander leed moesten aanzien. Om dit te kunnen verwerken is dit ‘kapelletje’ / altaar ingericht en er is een mooie serene plaats ontstaan waar heel veel gebeden is.

Toen de Vroedvrouwenschool in 1995 vertrok verviel de kapel en er waren aanvankelijk ook geen plannen om dit weer op te knappen.
Maar in 2014 was er toch een initiatief om deze plek op te knappen, ook kwam er geld om nieuwe mozaïeken te maken.

Het is een altaar in Kunradersteen met daarop een mozaïek van Maria met Rozenkrans, op de voet is een triptiek (drieluik) met ‘de aankondiging’, ‘Maria met Jezus als kind’ en een ‘Piëta’, dat is een afbeelding van Maria met de gestorven Christus op schoot.

Verder is er apart een soort preekstoel gemaakt met daarop een mozaïek van Johannes de Doper.
De mozaïeken werden vervaardigd door Rob Ackermans en in de Mariamaand (mei) van 2017 is het opnieuw ingezegend.

Harrie Kuijpers

De perfecte kraak

Het was 24 mei 1969 de vrijdag voor het Pinksterweekend.
In de kelder van de op 2 mei geopende Amro bank te Heerlen was men volop aan de gang. Daar werd namelijk de kluis gekraakt.
Op 27 mei kwam men tot de ontdekking dat er 543.000 gulden verdwenen was. Er werd een beloning van 5000 gulden uitgeloofd voor degene die inlichtingen kon verschaffen die tot de arrestatie van de daders zou leiden.

Omdat de pas geopende bank op dat moment nog geen werkende alarminstallatie had, konden de dieven rustig hun gang gaan. De kluis, van het merk Lips, bleek bovendien voorbewerkt te zijn zodat deze vrij eenvoudig geopend kon worden.

Al snel werd een naam genoemd van een vermoedelijke dader(bende). Men heeft nooit iets kunnen bewijzen en het geld is ook nooit teruggevonden. De geruchtenmachine draaide echter op volle toeren. Maar er was ook respect voor deze geweldloze kraak waarbij niemand persoonlijk benadeeld is geworden.
Een perfecte kraak dus.

Jacobus de Meerdere

Boven de noordelijke ingang van de Sint Pancratiuskerk staat een klein en kleurrijk beeldje. 

Het is Jacobus de Meerdere, de patroonheilige van de Santiago Pelgrims (mensen die  naar Santiago de Compostella lopen, in het noorden van Spanje).

Jacobus de Meerdere is herkenbaar aan de pelgrimsstaf en de Jacobusschelp op zijn hoofd. Heerlenaar Peter Schunck heeft het beeld speciaal voor deze kerk laten maken door onze stadgenoot, de beeldhouwer Sjaak Teunissen.

Aanleiding voor deze schenking was de goed verlopen pelgrimstocht die Peter en zijn vrouw Marlène in 2012 vanuit Heerlen hebben gelopen. Na haar overlijden van Marlène heeft Peter de route in 2015 nog eens gelopen.

Het beeldje is ingezegend door Bisschop Frans Wiertz die lange tijd  pastoor/deken is geweest in de Sint Pancratiuskerk.

Sindsdien kun je in de kerk een speciale stempel in de pelgrimspas zetten als je in Heerlen aan de Camino begint of via Heerlen loopt.

Schepenbank van Heerlen

De schepenbank was gevestigd in de Schelmentoren, ook wel Gevangentoren genoemd. Hier werden gevangenen opgesloten tot aan hun berechting en de overheidsarchieven werden er bewaard. De naam Schelmentoren komt van het ouderwetse woord ‘schelm’ dat deugniet of dief betekent.

Schepenbanken werden ingesteld door Karel de Grote rond 800 en bestonden uit 7 tot 12 personen. De schout, verantwoordelijk voor de openbare orde, was voorzitter van de schepenbank. Hij vertegenwoordigde de landheer, deed opsporing naar misdadigers, formuleerde de aanklacht en was verantwoordelijk voor de uitvoering van opgelegde straffen. De functie van schout verdiende goed, dus het was een gewilde en lucratieve betrekking waarvoor men soms flink wat geld betaalde om deze te bemachtigen.

De schepenbank was aanvankelijk een regionale rechtbank. In de Late Middeleeuwen (1200) kregen schepenbanken ook bestuurlijke taken en begonnen ze te lijken op wat we tegenwoordig een ‘gemeente’ zouden noemen. Zo bespraken de schepenen op de zogeheten ‘geërfdendagen’ (gouwdagen) het beleid van de gemeente. Zo bogen ze zich voor hun landsheer over de financiën en de te innen belastingen en waren ze betrokken bij de aanstelling van onder meer onderwijzers en vroedvrouwen.
Na 1789 (franse revolutie) hoorde de schepenbank op te bestaan. In 1879 verhuisde het gemeentebestuur en de politie naar het nieuw gebouwde gemeentehuis aan de Geleenstraat. Daarna werd de toren gebruikt door verenigingen als clublokaal, repetitielokaal en als bibliotheek, tekenschool en atelier.

De Renbaan

(door Huub Notermans)

In de jaren 60 van de vorig eeuw stond de Saroleastraat, Dautzenbergstraat, Oranje Nassaustraat en Stationstraat bekend bij de jongens en meisje van Heerlen en omstreken als de renbaan.

In het lied “Miene Oambusj” van Wiel Knipa wordt er zelfs over gezongen.

Went mit `n vieftieën – zestieë joar

 `t hat get fosser tiekt 

da weëd de renbaan rònkgesneurd 

bis dat e meëdje kiekt.

En houw me dem dreej rundse lank verleëge aa g`n erm,

Da zuchde men `ns deep en vroog

Dat leefste prieke werm : 


Gank mit d`r Oambusj in   enz .

De renbaan was de looproute in de bovengenoemde straten waar de vrijgezelle jeugd op zaterdag en zondag rondjes liep op zoek naar een afspraakje (date). Je keek dan zogenaamd in de etalage van een winkel in de hoop dat er een meisje / jongen bij kwam staan die ook zogenaamd in die etalage keek. Wat er in de etalage te zien was kon je als aanknopingspunt gebruik voor een gesprek.

Als je iemand aan de haak wilde slaan dan moest dit gebeuren tussen vijf en zeven. Dat zal wel iets te maken hebben gehad met de aanvangstijd van de film denk ik.

Een favoriete winkel was Käller Schunck in de Oranje Nassaustraat, daar had je een aantal etalages en je stond droog als het regende.
Als een jonge en een meisje elkaar hadden gevonden voor een der etalages dan konden ze heel braaf rondjes blijven lopen over de renbaan of naar de (donkere) bioscoop gaan. De Scala bioscoop in de Stationstraat was geliefd vanwege de lage entreeprijs. Want de jongen betaalde uiteraard voor het meisje en dan moet je toch op de kleintjes letten.

Aansluitend kon je nog een ronde lopen op de renbaan en/of in cafe oud Heerlen aan de Saroleastraat (bij barvrouw May) wat gaan drinken totdat het tijd was om het meisje naar de bus te brengen.
De jongen kon na het vertrek van de bus eventueel terug naar de kroeg om zijn belevenissen van die avond met z’n vrienden te delen.

Wat waren het toch galante helden.

Modern, sober en voornaam

Het oude stadhuis uit 1877 was te klein geworden voor Heerlen, dat inmiddels 50.000 inwoners telde. Te Weinig ruimte voor alle ambtenaren, teveel archief voor een te kleine archiefruimte en een veel te kleine raadzaal. Men wilde geen halve maatregelen nemen en besloot dat er nieuw gebouwd moest worden.

Op 22 april 1937 werd aldus besloten dat het eerste gedeelte van het nieuwe stadhuis  gebouwd moest worden. Ir. Peutz had de schetsen al gereed.

Brandspuithuis en muziekschool

De muziekschool en het brandspuithuis moesten afgebroken worden om plaats te maken voor het representatieve deel van het nieuwe stadhuis met een heus plein ervoor. Het oude stadhuis aan de Geleenstraat bleef voorlopig in dienst. 

In september 1938 presenteerde dhr. Peutz de uitgewerkte plannen; een modern gebouw, sober en voornaam.

Na een openbare aanbesteding kreeg N.V. Dura uit Rotterdam op 27 januari 1939 de opdracht voor het bouwen van het eerste deel.

Ondanks het uitbreken van de tweede wereldoorlog werd het representatieve deel in 1941 in gebruik genomen.

Nog voor het eerste deel klaar was werd, op 13 juni 1941 besloten dat N.V. Dura ook het tweede deel mocht bouwen. Dit ging via een onderhands aanbesteding

De verkoop van een pand aan de Geleenstraat had voldoende geld opgebracht om een behoorlijk deel van de bouwkosten te betalen en aangezien de materialen steeds duurder en schaarser werden was haast geboden, bovendien was er dringend behoefte aan een gecentraliseerde administratie.

De Algemene Gemachtigde (de Duitsers) gaf geen vergunning af om te bouwen en daarnaast was er ook nog een verbod op het gebruik van cement. Maar na een persoonlijk onderhoud met de gezaghebbende heren  waren deze problemen snel van tafel.

Het representatieve deel is klaar en het oude raadhuis staat er nog

Eind 1941 werd het oude stadhuis afgebroken en begin 1942 werd gestart met de bouw van het tweede deel van het nieuwe stadhuis. Op de planning stond een bouwtijd van 16 maanden, maar door bouwverbod, verbod op gebruik van cement, inbeslagnames van materialen en materieel, personeelstekort en de psychische druk van de bezetting kon de oplevering van dit modern, sober en voornaam gebouw pas plaatsvinden in 1948.

Commissaris der Koningin Dr. F. Houben heeft op 27 april 1948 in aanwezigheid van H.K.H. Prinses Juliana het stadhuis officieel geopend.

Het bekendste wegkruis van Heerlen

Het verhaal begint gek genoeg met een ander kruis, namelijk het houten kruis dat tegenover de ingang van de ON I stond. Het staat nu een eindje verderop in het parkje bij de rotonde. Dat kruis is tijdens de carnaval, in februari 1919 door een dronken buitenlandse mijnwerker van z’n plek gehaald en de steenberg bij zeswegen opgedragen. De volgende ochtend werd de man daar dood aangetroffen. Het was voor de bevolking duidelijk de straf van God.

Het houten kruis werd netjes teruggeplaatst en er werd “tot eerherstel” een inzamelingsactie gestart voor een nieuw kruis. In het Limburgsch Dagblad van 20-03-1919 verscheen een artikel waarin opgeroepen werd om giften te doen voor een nieuw kruis.

Het nieuwe kruis (met corpus) van de Maastrichtse kunstenaar Arnold Lejeune werd geplaatst in het verlengde van de Dautzenbergstraat, midden op het Wilhelminaplein. Het kruis werd op Hemelvaartsdag, 13 Mei 1920 ingezegend door deken Brewers van Heerlen. Het verving het oude kruis dat al sinds 1827 op de “Veemarkt” stond. Het oude kruis is verplaatst naar de pastorie aan de Gerard Bruningstraat op de Molenberg.

Bij de reconstructie van de Emmastraat in 1951 heeft men het  kruis een stuk naar achteren verplaatst. Het café achter het kruis werd overigens heel toepasselijk “Hinger Hergots vot” genoemd. In 1988 is het Wilhelminaplein opnieuw aangepast en is het kruis, zonder corpus (ontvreemd in 1987) verplaatst naar de zijkant van wat toen Femina was. Met een nieuwe corpus en een mooi hekwerk uit  2005, staat het bekendste wegkruis van Heerlen anno 2019 nog steeds op die plek.

De “Eik” van Terworm

Met takken zo dik als bomen en een stamomtrek van 5 meter 65 is de nagenoeg 30 meter hoge “eik” van Terworm zeer indrukwekkend te noemen.

Dat deze plataan, eik genoemd wordt komt misschien vanwege het feit dat hij op de driesprong staat van de Eikendermolenweg met de Koekoeksweg en Terworm. Volgens de Bomenstichting is deze gigant tussen 1750 en 1800 geplant.

Omdat je een boom niet zomaar even weghaalt zoals een paaltje bijvoorbeeld, werden bomen gebruikt om een gebied te begrenzen (grensbomen). Ook werden ze geplant als blijvende herinnering aan bijvoorbeeld een huwelijk of een geboorte (herdenkingsboom).

Of de plataan van Terworm een grensboom of een herdenkingsboom is weten we niet, omdat er nog geen geschriften zijn gevonden die dat eenduidig aangeven. In het Rijksarchief Limburg ligt nog veel materiaal over Terworm opgeslagen dat onderzocht moet worden. Er zijn wel een aantal theorieën betreffende de boom.

Zo zou het een grensboom kunnen zijn geweest tussen de Laurentiusparochie in Voerendaal en de Pancratiusparochie in Heerlen. 

Het is ook mogelijk dat de plataan geplant is om te herdenken dat de familie Belderbusch rond 1750 een aaneengesloten landgoed in handen heeft gekregen, dat ze door de jaren heen beetje bij beetje verworven hebben. Te weten: Terworm, Gitsbach, Eyckholt, De Driesch.

Of is de plataan geplant als geboorteboom na de geboorte van erfgenaam Karl Leopold van der Heyden genant Belderbusch die in 1749 is geboren. Als het kind één jaar is en de kans op overlijden klein, wordt de boom pas geplant.

We kunnen wel met zekerheid zeggen dat het al meer dan 100 jaar een troostboom is. Bij een boom ouder dan de oudste mens vindt men namelijk troost en steun, hier komt men tot rust en krijgt men nieuwe hoop. Maar bovenal is deze “eik” van Terworm een prachtig stuk natuur.