Luciushof

De Luciushof is een voormalig klooster van de Carmelitessen zusters. Deze bedelorde leefde afgesloten van de buitenwereld, ze verbouwde voedsel in de kloostertuin, maakte en hersteld zelf hun kleding, onderhielden voor zover mogelijk het klooster en waren voor de rest aangewezen op aalmoezen. 

De Karmelietenorde is in de 13e eeuw gesticht met de bouw van een klooster op het Karmelgebergte in Israël. Deze berg wordt reeds in de bijbel genoemd. De naam Karmel betekent “wijngaard” en is een hebreeuwse jongensnaam. Vanaf 1400 zochten ook vrouwen aansluiten bij de Karmelorde en in 1452 werd een zusterorde gesticht. In de zestiende eeuw begon Teresa van Avila (1515-1582) een hervorming van de Karmelorde. Aan deze Teresa dankt de kapel aan de Putgraaf haar naam, de  Sint Theresiakapel ook wel Carmelkapel genoemd.

Het klooster met de bijbehorende kapel is gebouwd in 1934 naar een ontwerp van architect Anton Bartels, in de stijl van de Delftse school. Het klooster heeft een sobere uitstraling in tegenstelling tot de kapel waar achter het altaar een opaline wand (een wand van gebrandschilderd glas tegen een muur) te zien is van de Amsterdamse glazenier J. Mammen (drie zussen van Mammen zaten in dit klooster), de glas in lood ramen zijn gemaakt door C. Alberdinck en pas in 1936 geplaatst.

Toen de zusters in december 1971 naar Merkelbeek verhuisden heeft de gemeente het complex gekocht met de bedoeling het af te breken om er appartementen te bouwen. Een groep Heerlenaren, verenigd in de kapelstichting, heeft zich met succes  verzet tegen de sloop van de kapel (en het klooster).   Nu is het complex eigendom van woningstichting Weller en de kapel van Stichting Kapel Putgraaf.

De Luciushof dankt zijn naam aan een pottenbakker uit de Romeinse tijd.   In 1971 werd op de plek waar men een dubbele garage wilden bouwen een pottenbakkersoven ontdekt. Nader onderzoek wees uit dat het een oven was uit 125 – 150 nC.  In de oven die geëxplodeerd bleek te zijn vond men o.a. de resten van een kruik. Op deze kruik was een inscriptie aangebracht waar heel veel uit af te leiden valt.

De inscriptie luidt, vrij vertaald vanuit het latijn, als volgt:

Lucius Ferenius heeft voor Amaka deze kruik ge­maakt.

Lucius wijdt (deze kruik) aan de goede god van Fere(s)ne(?) zijn geboorteplaats

Lucius genaamd Metcius maakte deze (kruik) in zijn bedrijf.

Uit de naam Lucius Ferenius is af te leiden dat het om een inheems persoon gaat. Romeinse burgers hadden namelijk drie namen, een voor­naam, een achternaam en een bijnaam.

Ferenius geeft aan dat zijn geboorteplaats Feresne was (Dilsen, Belgie). Ook Amaka was inheems en waarschijnlijk zijn vrouw. Metcius was de naam die hij had in zijn geboortedorp. Dat Lucius Latijn kon schrijven is opmerkelijk te noemen voor een pottenbakker en de inscriptie en de wijding aan de god van Feresne maakten de kruik magisch. Aan de vorm van de kruik is af te leiden dat die gemaakt is tussen 125 en 150 na Chr. 

Lucius Ferenius en Amaka zijn daarmee de oudste bewoners van Coriovallum waarvan de naam bekend is.

De naam ‘De Twee Gezusters’ duidt op de twee naast elkaar gelegen kloosters, het Savelbergklooster en het Carmelitessenklooster die samen dienst doen als werkplek, woonruimte, ontmoetingsruimte, concertpodium, museum, restaurant en meer.

Anno 2022 is op de binnenplaats van de Luciushof een kruidentuin ingericht. Geïnspireerd op de kruidentuin van Broeder Aloysius (1854 1942). Broeder Aloysius was van huis uit erg geïnteresseerd in de kruidengeneeskunde en werd door Mgr. Savelberg naar pastoor Kneipp in Beieren gestuurd om zich verder te bekwamen in de kruidengeneeskunde en o.a. ook de “Kneipp-koudwaterkuur”. Voor hij in de leer ging in Duitsland kwamen er al mensen van heinde en ver om zich door de broeder te laten behandelen, maar toen hij terug was uit Duitsland werd Heerlen een echt kuuroord met gasten van over de hele wereld. 

Om alle gasten te kunnen onderbrengen werd het Mannenhuis gebouwd in 1892 en Mariabad voor de vrouwelijke kuurgasten. in 1897 werd het Sanatorium St. Jozef-Heilbron als verblijf voor rijkere mannelijke kuurgasten (Huize De Berg) gebouwd. 

In 1901 schreef broeder Aloysius het boek “troost der zieken” waarin veel ziektes beschreven worden en de daarbij behorende behandeling. 

Door het verbeteren van de medische zorg kwam er rond 1917 een einde aan het “Kneippen”. De kruidenapotheek van broeder Aloysius is echter tot 1957 open gebleven.

De Passage

Nadat in 1955 de ruïne van “Ons Volkshuis” werd afgebroken  bleef er jarenlang een braakliggend terrein achter. Eind jaren vijftig ontstond het idee om een passage te maken van de Emmastraat naar de Putgraaf.

Het plaarplan zoals het werd genoemd was bedoeld als uitbreiding van het oude winkelcentrum.

Na 4 jaar plannen werd er in 1962 begonnen met de bouw van fase 1 van het plan dat door architect John M. Stuyts uit Heerlen is ontworpen. 

Er werd gestart met de bouw van het appartementencomplex aan de Emmastraat (nu Pancratiusstraat genoemd).

Het gebouw, van vier verdiepingen, kenmerkt zich door de onderdoorgang en de schuine geplaatste ramen aan de voorzijde. Wat van buitenaf niet te zien is, is een besloten pleintje op de eerste verdieping, boven de doorgang waar de voordeuren van de appartementen aan liggen en waar twee muurschilderingen zijn aangebracht door James Jetlag.

De naam van dit deel van de passage is Oude Veemarktstraat

De begane grond werd door de passage in twee helften gedeeld waar winkeltjes, etalages en showrooms werden ingericht. 

Aan het einde van deze passage werd een omsloten, open pleintje aangelegd dat in verbinding stond met de Plaarstraat en dat de naam Morenhoek kreeg. Het dankt zijn naam aan het feit dat hier, tijdens de Spaanse bezetting (1580 – 1610), een begraafplaats was voor Moren. De Moren waren moslims van Arabische afkomst die in dienst waren bij het Spaanse leger. 

Anno 2024 wordt de passage ook wel de Creative Corridor genoemd waar creatieve ondernemers gevestigd zijn en is de Morenhoek een gezellig plein waar regelmatig evenementen georganiseerd worden.

————————————————————————-

In de tweede helft van 1964 is de Meubelhal aan de Putgraaf tussen Meulenberg en het Carmelitessenklooster afgebroken om plaats te maken voor het nieuw te bouwen hoofdgebouw van de passage, waarin 9 appartementen (3 etages) werden gerealiseerd. Ook dit deel van de  passage had links en rechts winkeltjes en leidde naar de Plaarstraat. 

Zo ontstond er een passage van de Putgraaf via de Putgraaf-Passage, Plaarstraat, Morenhoek en Oude Veemarktstraat naar de Emmastraat.

Ook het Passage-theater in Putgraaf-Passage is door dezelfde architect ontworpen. Deze bioscoop met 378 zitplaatsen werd in 1984 gesloten.

Dit deel van de passage is afgebroken voor de bouw van een parkeergarage in 2003.

Hoofdpostkantoor Heerlen

Er moest een nieuw hoofdpostkantoor komen omdat het postkantoor aan het Emmaplein eigenlijk van begin af aan al te klein was. Men verwachtte reeds in 1920 dat de PTT een nieuw kantoor zou gaan bouwen en gaf een nieuwe straat de naam “Poststraat”. In 1926 had men de hoop op een nieuw postkantoor opgegeven en werd de straatnaam veranderd in “Van der Maesenstraat”.

Ondanks bezuinigingsmaatregelen bij de P. T. T. ging de bouw van het nieuwe postkantoor op de hoek van de Schinkelstraat (vanaf 1936 Honigmannstraat genoemd) met de Van der Maesenstraat, toch door. Helaas moesten de originele plannen van architect Joseph Crouwel (1885 – 1962) Jr. worden versoberd.

Vanaf 1917 was Crouwel als architect verbonden aan de Rijksgebouwendienst. Hij ontwierp o.a. het hoofdpostkantoor van Utrecht aan de Neude in 1924, dat nu als leeszaal en bibliotheek dienst doet.

De grootvader van architect Joop Crouwel werd in 1817 geboren op een schip dat van Engeland naar Nederland voer. De Britse kapitein van het schip trad op als ambtenaar van de burgerlijke stand en verengelste onbedoeld de naam in Crouwell. 

Februari 1934 startte aannemer J. H. Hendriks uit Orthen met de bouw van het nieuwe postkantoor dat hij voor fl.108.800,- zou gaan bouwen.

Vanwege het faillissement van de aannemer liep de bouw vertraging op en kreeg N.V. Algemene Beton Compagnie uit Den Haag de opdracht om het af te bouwen.

Op 3 oktober 1935 werd het gebouw opgeleverd en kon men met de inrichting beginnen. Het gebouw voor de post- en telegraafdienst kon op 21 december 1935 in gebruik worden genomen.

Het L-vormige pand kreeg een zakelijke uitstraling, bestond uit twee verdiepingen onder een pannendak en was geheel onderkelderd.

Vijf grote stalen ramen aan de Van der Maesenstraat en vijf aan de Schinkelstraat.

Op de verdieping werden 29 stalen ramen aangebracht (14, 12, 3) waardoor een lange horizontale belijning werd geaccentueerd.

Op de hoek aan de Schinkelstraat werd een grote betonnen luifel gemaakt met daaronder een bordes met een trap van zes treden en een muur met leuning.

Aan het bordes lag de publieksingang naar een entreehal met een draaideur naar de grote hal van 20 x 6 meter met negen loketten en twee telefooncellen. Aan de andere kant van de entreehal bevond zich de ruimte met de „postboxes”, het loket van afgifte (loket 10) dat tevens diende voor de avond- en zondagsdienst en nog een telefooncel. Deze ruimte was ook toegankelijk als het postkantoor gesloten was.

De verdieping werd ingericht voor een automatische telefooncentrale die pas op 27 oktober 1936 operationeel werd, tot die tijd bleef de telefoondienst in het oude postkantoor actief.

Aan de v.d. Maessenstraat werden de elektrische hoog- en laagspanningsruimten gebouwd. Tussen het elektriciteitshuisje en het postkantoor stond een lange, gesloten muur.

Rechts naast de uitbouw (werd ook wel toren op schoorsteen genoemd) aan de Schinkelstraat was de ingang van de postwagens. In de uitbouw was ook toegangsdeur voor de beambten en de mensen van technische dienst.

Verbouwingen

Maandag 30 november 1964 werd het verbouwde postkantoor geopend. 

Om de meterslange rijen tijdens de spitsuren te beperken en de telefooncentrale de benodigde extra ruimte te geven werd in 1964 de vleugel aan de Van der Maesenstraat over de volle breedte en hoogte, met 10 meter verlengd.

Hierdoor konden er 4 loketten worden toegevoegd en kwam er een tweede ingang voor spaarders (het postaria), waar zaken discreet afgehandeld konden worden. Er werd een zelfbedieningsruimte ingericht voor postzegels, enveloppen, schrijfwaren en dergelijke.

Na 1965 is er nog een complete vleugel toegevoegd op de binnenplaats waardoor het gebouw een open carrévorm kreeg. De ingang voor de postwagens is toen ook verplaatst naar de Van der Maesenstraat, links naast het elektriciteitshuisje.

De raamopeningen op de benedenverdieping zijn ooit eens vergroot en toen zijn zowel boven als beneden de stalen kozijnen vervangen door kunststoffen.

In 2009 is het postkantoor gesloten en is in 2014 weer geopend als ING bankkantoor.

Burg. De Hesselleplein 26 – 26a – 27

De poortwoning uit 1921 is een ontwerp van architect Jac. Verhaaff  uit Amsterdam.  Het pand bestaat uit drie huisnummers. Huisnummer 26 is het linkerdeel en nummer 27 is het rechterdeel.  Huisnummer 26a heeft betrekking op het achterliggende verblijfsobject uit 1960 met een oppervlakte van 1003 m² op een perceel van 1547 m², dat via de poort bereikbaar is. In het achterliggende gebouw is sinds 1988 “De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen” gevestigd.

Wat direct opvalt aan dit traditionalistische pand is uiteraard de doorgang met de fraaie spijlenpoort die een open karakter accentueert en waarvan de krullen misschien wel een vleugje art deco willen uitstralen evenals de latei boven de poort.

Vanwege de doorgang is het huis op nummer 27 kleiner dan het huis op nummer 26. De overige elementen van het pand zijn gespiegeld in het midden liseen met ter hoogte van de fries de vermelding van het bouwjaar 1921.  De schoonheid vinden we vooral op de bovenste verdieping in de vorm van frontons die als muurbeëindigingen zijn aangebracht op de torenachtige, door lisenen begrensde  bouwdelen. Diezelfde vorm zien we terug in de houten dakkapellen.

Op de tweede verdieping zijn het de erkers die de show stelen, gedragen door mooi vormgegeven draagbalkons. De roeden in de bovenlichten dragen zeer zeker bij aan de bijzondere uitstraling van dit pand. Het metselwerk is uitgevoerd in kruisverband dat doorsneden wordt door zogenaamde speklagen.

Afwijkend is de betonnen plint met ribbelmotief en de diagonale kruisroeden boven de klassieke voordeuren.

  • Burg. De Hesselleplein nr. 26
  • In mei 1940 verhuisde N. Ploeg naar Nuth
  • in juni 1940 komt Krooshof uit Enschede er wonen
  • Gerda H. Krooshof.
  • J. H. Krooshof, in 1945 voorzitter van de Protestants Christelijke Mijnwerkersbond (PMCB) en lid van het algemeen bestuur van het C.N.V. (woonde er zeker tot 1962)
  • Burg. De Hesselleplein nr. 26a: in 1954 was er het Confectie-atelier voor naai- en borduurwerk gevestigd van Erna Lucas. (was er zeker tot 1973 gevestigd)
  • Van 1973 tot 1987 was er een juwelieratelier gevestigd.
  • Sinds 1988 is op dit adres “De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen” gevestigd. (De Mormonenkerk)
  • Het hoofd van de R.K. Jongensschool voor V.G.L.O. Dhr. J. P. PLOEMEN,woonde op Burg. De Hesselleplein nr. 27 te Heerlen. (woonde er zeker in de periode van 1947 tot 1963).

Hoeve Gitzbach

Ook wel Gitsbach, Geitsbach genoemd.

De hoeve is in de 17e eeuw opgetrokken uit metselwerk en vakwerk om een gesloten binnenplaats. In 2005 zijn er in een deel van deze boerderijwoning vier appartementen gerealiseerd.

Halverwege de 14e eeuw werd  door het riddergeslacht “Von Geitsbach- zu der Worm” een versterkt woonhuis gebouwd (kasteel Terworm). De naam Gitsbach komt van Gieszbach dat OF “snelstromende beek” OF “geitenbeek” betekent. Adellijke families werden genoemd naar de plek waar ze land in bezit hadden. Gitsbach zou dan op de Geleenbeek kunnen duiden en “zu der Worm” verwijst naar het feit dat de familie grond had bij rivier de Worm.

Terug naar de hoeve! Rond 1400 stond hier een hoeve met de naam Wolfsbroek. “Wolf” is afgeleid van “worf”, een andere benaming voor waterwilg (katjes). en “broek” is een moerasachtig gebied.

Tussen 1729 en 1739 werd de hoeve toegevoegd aan het landgoed Terworm.

Hoeve Prickenis

Prickenis was een riddergoed van 58 bunders (een bunder is gelijk aan een hectare), omgeven door vijvers. Een riddergoed is het bezit van een ridder of het geeft recht op ridderschap. Als ridder mocht je deelnemen aan de landsvergaderingen van het Land van Valkenburg

De oudste vermelding  dateert uit 1381, toen “De Hoef Prickenis” ook wel “Klein Geitsbach” genoemd, door het Land van Valkenburg werd beleend aan  Koenraad Pryck von Geijsbach. Iets zuidelijker lag nog een hoeve van Konraad, “Groot Geitsbach” dat tegenwoordig Hoeve Gitzbach heet.

Prickenis wisselde daarna regelmatig van eigenaar: Herman Muylken (1475) – Peter van den Nieuweborch (1489) – Aert van Hoogsteden (1537) – Lambert van Bentzenraad  (1544) – Dochter van Lambert, Catharina van Benzenrade (1586) – Dochter van Catharina, Anna Hoen van Hoensbroek – Echtgenoot van Anna, Johan Spies von Büllesheim (1615)

Er volgden nog diverse eigenaren totdat Prickenis in het midden van de 19e eeuw bij het landgoed Terworm werd gevoegd. Eigenaar Baron de Loë verkocht in 1917 Terworm aan de Oranje-Nassau Mijnen.

Van 1958 tot 1986 woonde kunstenaar Cor van Geleuken in het huis Prickenis. Van zijn hand zijn de gevelsteen en het veldkruis.  In 1988 werd landgoed Terworm, waar Prickenis deel van uitmaakte, verkocht aan de familie Van der Valk.  In de 21ste eeuw komt Prickenis in handen van Natuurmonumenten en sinds een aantal jaren is het echtpaar Boomsma-van Dort eigenaar en bewoner. 

Waar het kasteel precies heeft gestaan is niet bekend.

Wat wel bekend is dat er in het begin van de 19e eeuw drie besloten binnenplaatsen waren. In 1822 was er nog maar één besloten en twee open binnenplaatsen omdat een lange vleugel van het gebouw is afgebroken. Daarna zijn ook de gebouwen om de open binnenplaatsen afgebroken, zodat er uiteindelijk nog maar één besloten binnenplaats overbleef.

In 2000 werd in de voormalige gracht van Prickenis een zegelmatrijs van Peter Prick van Geysbach gevonden. Als die zegelmatrijs eens vertellen kon hoe hij daar terecht is gekomen.

De Mijnwerker van Frans Gast

In 1955 hebben 4 beeldhouwers, onder wie Frans Gast (1927 – 1986) en Wim van Hoorn, op uitnodiging van de gemeente Kerkrade, een ontwerp gemaakt voor een Mijnwerkersmonument dat op de Markt in Kerkrade moest komen te staan. 

Om inspiratie op te doen kregen de vier een ondergrondse rondleiding (in de steenkoolmijn in Valkenburg?). Toen Frans Gast tijdens de rondleiding met zijn onderarm het zweet van zijn voorhoofd veegde, kreeg hij het idee voor zijn ontwerp. 

Hij heeft een model gemaakt dat hij indiende onder de titel “licht”.

Het model van Gast was het beste, toch wilde de jury graag het beeld van hem en dat van Van Hoorn eerst nog op 50% van de ware grootte zien. 

Gast wilde een intuïtieve vergroting maken, maar op aanraden van zijn voormalig leraar en jurylid Oscar Jespers maakte hij een meetkundige vergroting. Het resultaat was teleurstellend en daarom werd het ontwerp van Van Hoorn uitgevoerd.

Op 16 juni 1957 werd op de markt in Kerkrade het Nederlandse nationale monument van de mijnwerkers onthuld met de titel “D’r Joep”.

Achttien jaar later werd Frans Gast door de gemeente Heerlen benaderd voor het maken van een standbeeld ter ere van de mijnwerkers. Het beeld van toen werd op intuïtieve wijze vergroot en goed bevonden. 

Het laat een mijnwerker zien die zijn ogen beschermd tegen het felle daglicht op het moment dat hij terugkeert uit de donkere mijn waar het altijd nacht is. Het beeld is eenvoudig van opzet en heeft daardoor een zeer krachtige expressie.

Het beeld De Mijnwerker is op 3 september 1976 onthuld en staat voor het raadhuis aan de Geleenstraat.

Glück Auf

Hoofdkantoor Staatsmijnen

De Boerderij

In 1906 is de bouw van de “witte boerderij” begonnen, de eerste vleugel van het hoofdkantoor van de Staatsmijnen stond aan de Saroleastraat.

De architect was rijksbouwmeester Daniël E.C. Knuttel (1857-1926).

Daarna vond er een uitbreiding plaats aan de Van der Maesenstraat en kreeg het gebouw een nog grootsere uitstraling. Met name de moderne snufjes zoals de paternosterlift en de ondergrondse parkeergarage voor dienstauto’s met afstandsbediening voor garagepoort was uniek voor die tijd. 

De boerderijen in de Alpenlanden hebben schijnbaar als inspiratie gediend voor deze zogenaamde chaletstijl, deze stijl is ook te herkennen in opzichterswoningen  aan bijvoorbeeld de Sittarderweg. De boerderij was voor de bevolking herkenbaarder dan bijvoorbeeld het hypermoderne Glaspaleis waardoor deze beter in de smaak viel.

Tot grote teleurstelling van de Heerlenaren is men in 1985 begonnen met de sloop van dit zogenaamde jonge monument, omdat men er geen financieel haalbare bestemming voor had 

Hoofdkantoor van de staatsmijnen

Riddergoed Eyckholt

Kasteel Eyckholt

Het riddergoed Eykholt was een leengoed van het aartsbisdom Keulen en bestond uit Kasteel Eyckholt, ook wel Eijckholt of Oude Eijkert genoemd, met bijbehorende hoeve en watermolen (Eikendermolen).

In een akte uit 1385 wordt het kasteel voor het eerst vermeld als eigendom van

  • Ridder Gerard van den Eycholtz (familie Van der Lynden)
  • Tot tweede helft van de 15e eeuw – Zoon van ridder Gerard van den Eycholtz met dezelfde naam.
  • Tot 1607 – Vermoedelijk familie van Strijthagen
  • Van 1607 tot 1750 de volgende eigenaren:
    • Maria van Eynatten getrouwt met
    • Hendrik von Beulart zu Beulartstein
    • Maria Magdalena von Beulart getrouwt met
    • Johan Herman baron van Holthausen
    • Familie van Holthausen
  • Van 1750 tot 1760 – Baron Van der Heyden genaamd Belderbusch (Eigenaar van kasteel Terworm)
  • In 1917 wordt landgoed Terworm verkocht aan de Oranje Nassau Mijnen

Kasteelhoeve

In 1736 brandde de kasteelhoeve en bijbehorende schuur volledig af. Het kasteel, dat inmiddels onbewoond was, werd na de brand als opslagruimte voor gewassen gebruikt. Er werd een nieuwe kasteelhoeve gebouwd maar het kasteel liet men verder vervallen totdat het in 1760 werd gesloopt. Er is nog slechts een ruïne over. De nieuwe hoeve (nieuw Eyckholt) werd in 1925 afgebroken.

Eikendermolen

De Eikendermolen (Eyckholtermolen of Eyckendermolen) was een watermolen aan de Geleenbeek die in 1468 voor het eerst werd vermeld. Het water van de beek werd gebruikt voor het vullen van de stuwvijver en het bevloeien van het land, daarvoor waren er drie sluizen aangelegd.

Omdat de mijnen te veel grondwater uit de bronnen gebruikten werd de hoeveelheid water in de beek te gering om de stuwvijver gevuld te houden en is de molen na veel geruzie in 1920 stilgelegd en is de molentak van de beek gedempt. De molen is in 1975 ontmanteld.

Prinsessenbuurt

De eerste flats van Heerlen zijn opgeleverd tussen 1949 en 1951 en bestaan uit vier gebouwen met samen 96 wooneenheden. Op zaterdag 9 juli 1949 werd er voor de duur van drie weken een modelwoning tentoongesteld door meubelfabriek J. Hermans met als doel het wonen in een flat aantrekkelijker te maken.

De straten rondom de flats zijn genoemd naar de Nederlandse prinsessen Beatrix, Irene, Margriet en Marijke. Daarom wordt de buurt ook wel de Prinsessenbuurt genoemd.

Na de Tweede Wereldoorlog moesten er overal in Nederland met spoed woningen gebouwd worden. Er waren echter weinig ambachtslieden beschikbaar (metselaars en timmerlieden) en ook de bepaalde bouwstoffen waren schaars. Frans Welschen bedacht een manier waardoor er snel gebouwd kon worden, het naar hem genoemde Welschen-systeem is in ons land 5600 keer toegepast.

Het komt erop neer dat het constructieve deel van een gebouw van beton werd gemaakt en alle overige muren opgetrokken werden met lichtgewicht koolasbetonsteen (holle blokken). Het flauwe dak, van 12 graden werd gedekt met bitumen en de buitengevels werden bekleed met gevelplaten. 

Niet alleen de flats van de Prinsessenbuurt, maar ook de Wittewijk op Molenberg zijn volgens het Welschen-systeem gebouwd.