Het mooiste plein?

Midden op het plein, op een voetstuk van kundersteen staat een heel groot bronzen Heilig Hartbeeld. Gemaakt door Toon Dupuis in 1922 en onthuld in 1924 door burgemeester Waszink.

Heilig Hartbeeld

Daaromheen bloemen in alle kleuren, een genot voor oog en neus. De magnoliabomen waren in de tijd van de Jugendstil een populair thema en horen bij het oorspronkelijke ontwerp van dit plein. We hebben het (natuurlijk) over het Tempsplein in Heerlen. 

De naam is afgeleid van de weiden die lagen op de plek waar het Tempsplein nu ligt. Die weiden waren genoemd naar een diepe gracht die men tems noemde en die de Thermen, en dik duizend jaar later het Landsfort moest voorzien van water. 

Het Tempsplein is samen met het Lindeplein (nu burgemeester de Hesselleplein) in 1912 ontworpen door Architect Jan Stuyt die in 1910 zijn architectenbureau in Heerlen had gevestigd. Het plein heeft een onopvallende trapeziumvorm en de straat-lijnen lopen door in de paden van het parkje. 

Het is geen toeval dat je vanaf het Tempsplein recht op de voorgevel van de ambachtsschool kunt kijken die ook door Stuyt ontworpen is.

De bebouwing is op het plein is op elkaar afgestemd. Als voorbeeld: Het schilderwerk van Tempsplein 25 en 26 is hetzelfde en bij Tempsplein 26 en 27 is de hoofdvorm hetzelfde. Ondanks dat 25 en 27 verschillend zijn en niets met elkaar gemeen hebben vormen de drie samen toch een eenheid.

Een dergelijk verbindend stadsbeeld maakt het, samen met het mooie parkje een aangenaam plein om te zijn.

Naast de woonhuizen/kantoren aan dit plein vinden we er ook de voormalige bibliotheek uit 1917 in Amsterdamse school stijl. De vooruitstekende blok was de directeurswoning. 

De kerk van de Nederlands hervormde gemeente uit 1932 is een echte blikvanger met in de Dominee Jongeneelstraat de pastorie / kosterswoning in dezelfde stijl als de kerk.

In de kapelaan Berixstraat, zijstraat van het Tempsplein staat het Badhuis uit 1922, dit is ook gebouwd in Amsterdamse school stijl en ontworpen door Jos Wielders 

Het is in alle opzichten een heel mooi plein en daarom met recht een rijks beschermd stadsgezicht.

Sint Josephziekenhuis

Frans de Wever (1869 – 1940) was in het jaar 1897 de enige dokter in Heerlen en wijde omgeving. In dat jaar werd de Oranje Nassaumijn in bedrijf genomen waardoor het aantal gewonden toe nam. Het dichtstbijzijnde ziekenhuis was in Maastricht. Dat hield vaak in dat zwaargewonden met paard en wagen naar Maastricht gebracht moesten worden.

De Wever wilde graag een ziekenhuis in Heerlen en besprak zijn plan met Mgr. Savelberg (stich­ter van de congregaties der Kleine Zusters en Broeders van de H. Joseph). Savelberg voelde er niets voor om een ziekenhuis te laten bouwen en verzette zich tegen dit plan. Echter toen Frans de Wever het scenario schetste van een derde partij die misschien een neutraal (niet Christelijk) ziekenhuis zou laten bouwen, veranderde Mgr. Savelberg snel van mening.

Eind 1903 werd begonnen met de bouw van het ziekenhuis aan de Putgraaf, in de tuinen van het Mariabad, dat ook gesticht was door Mgr. Savelberg.

Mariabad, hoek Putgraaf/Akerstraat

Op 9 september 1904 werd het ‘Maria Hilf Spital’, ingezegend door Mgr. Savelberg en officieel geopend, Savelberg stelde zijn zustercongregatie ter beschikking als verpleging. Vanwege administratieve redenen werd het ziekenhuis kort na de opening omgedoopt tot St. Josephziekenhuis, een ziekenhuisje van zesentwintig bedden. Een zaal van 10 bedden voor de mannen en een zaal met 10 bedden voor de vrouwen en 6 klasse-kamers.  Frans de Wever werd er geneesheer-directeur.

Sint Josephziekenhuis

Samen met het inwoneraantal groeide het ziekenhuis, waardoor er regelmatige verbouwd en uitgebreid moest worden. In 1914 werd de eerste ziekenauto in gebruik genomen en omdat de congregatie de voortdurende groei van het ziekenhuis niet meer kon bijhouden, werd op 15 februari 1919 besloten het ziekenhuis zelfstandig te maken.

Sint Josephziekenhuis in 1931

Het ziekenhuis groeide verder naar een capaciteit van meer dan 550 bedden in 1946.

In mei 1949 werd besloten tot de bouw van een nieuw beddenhuis (210 bedden) met bijkomende voorzieningen en een verpleegstersflat aan het Groene Boord. Architect Frits Peutz ontwierp de beide flatgebouwen die in 1959 in gebruik werden genomen.

Beddenhuis en verpleegstersflat

In augustus 1963 werd het besluit genomen om een nieuw ziekenhuis te bouwen in de wijk Benzenrade, aan de rand van de stad. Het nieuwe ziekenhuis aan de Henri Dunantstraat, dat op 14 juni 1968 officieel werd geopend door Prinses Beatrix, kreeg als eerbetoon voor zijn nooit aflatende inzet voor de gezondheidszorg in Heerlen en omgeving de naam De Wever Ziekenhuis.

In november 1969 startte de (gedeeltelijke) sloop van het oude St. Joseph ziekenhuis. Een gedeelte (Rector Driessenweg) werd verbouwd ten behoeve van de gemeentelijke Sociale Dienst en de afdelingen onderwijs. De voormalige verpleegstersflat aan de Groene Boord wordt in april 1970 in gebruik genomen door de belastingdienst.

2019: Het “De Wever” ziekenhuis heeft al een paar keer een naamsverandering ondergaan maar de naam van restaurant “ ‘t Wevertje ” is ongewijzigd gebleven. Het voormalige beddenhuis aan de Rector Driessenstraat staat leeg en in de verpleegstersflat wonen nu studenten.

Het verhaal van de lantaarnpaal

Sommige mensen krijgen een standbeeld. De Heerlense zanger en schrijver van carnavalsliedjes, Wiel Knipa (1924 -2002) kreeg een lantaarnpaal met een kapotte lamp. Als je op de knop van de lantaarnpaal drukt weerklinkt “Mienne Oambusj”. In dit lied, uit 1954 wordt gezongen over de kapotte lamp dicht bij het hertenkamp. Dat hertenkamp lag toen 50 meter verder dan waar het nu ligt.

Een ander lied van hem, “Lange Jan” uit 1950 werd zo populair dat carnavalsvereniging de Winkbülle besloten om Wiel Knipa de functie van Opper Winkbuul (spreekstalmeester) toe te kennen. Het lied is nog steeds bekend bij vele Heerlenaren ondanks dat de Lange Jan (een betonnen schoorsteen van de Oranje Nassau 1 mijn) al lang geleden is afgebroken.

Knipa kreeg landelijke bekendheid toen hij gedurende 10 maanden (1962 – 1963) Willem Duys verving in het AVRO-programma Sterren en streken.

Na Knipa’s dood werden plannen gemaakt om een standbeeld voor hem op te richten. Toen bleek dat hij in de oorlog lid was geweest van de NSB, was een lantaarnpaal het hoogst haalbare. Op carnavalsmaandag wordt hij in Heerlen herdacht als de hele tent, uit volle borst een uur lang zijn liedjes zingt, tijdens het “Sjtundje Knipa”.

Nog meer Heerlense bioscopen

Heerlen had relatief veel bioscopen in de twintigste eeuw, die met elkaar nog veel meer namen hadden, want  iedere nieuwe exploitant of eigenaar wilde zich onderscheiden door z’n bioscoop te voorzien van een naam die goed in het gehoor lag, een goede uitstraling had en niet leek op een van de bestaande bioscoop namen.

Union

De eerste bioscoop in de Saroleastraat was de Union. Deze bioscoop, van eigenaar J. Schiffers werd op 17 november 1912 geopend. Vanaf 1919 werden hier alleen nog films uit het “wit” programma vertoond, deze films voldeden aan de rooms-katholieke normen. In 1925 kochten de gebroeders Martens de exploitatierechten van de Union en sloten de bioscoop om de concurrentie met hun eigen bioscopen, Hollandia en Universal te verkleinen. In 1932 heropende Jean Martens de Union onder nieuwe naam City. In 1935 kochten de gebroeders Hirschberg de exploitatierechten van de City theater.

Schouwburgbioscoop

Om financiële redenen wilde men in de schouwburg aan de Klompstraat, op weekdagen de zaal verhuren aan een bioscoopexploitant. Jean Martens, die net bij de Hollandia was ontslagen (eind 1929) kon daar dus direct weer aan de slag. Zijn neef Pierre was naar Den Bosch vertrokken om zich volledig te richten op zijn bioscopen daar.

In 1930 besloot de gemeenteraad om de Schouwburgbioscoop een geldlening te verstrekken van 75.000 gulden en burgemeester van Grunsven te benoemen tot voorzitter van het stichtingsbestuur.

Dhr Vijgen, de nieuwe directeur van de Hollandia vocht deze “oneerlijke” concurrentie tot op het hoogste juridische niveau aan, maar het werd van de hand gewezen. Hij stapte naar de Nederlandse Bioscoopbond en de Schouwburgbioscoop werd geboycot door de levering van films tegen te houden. Burgemeester van Grunsven die aandeelhouder was van de Nederlandse Bioscoopbond, dreigde om alle Heerlense bioscopen te sluiten als de boycot niet opgeheven werd. De boycot werd opgeheven en op 17 oktober 1930 opende de Schouwburgbioscoop.

In 1935 wordt de exploitatie overgenomen door de gebroeders Hirschberg. Als de schouwburg verhuist naar het van Grunsvenplein (november 1961) blijkt dat de bioscoop in z’n eentje moeite heeft om het hoofd boven water te houden. In 1967 werd de biocoop gesloten en de exploitatierechten overgeschreven naar het “Passage Theater” met 378 zitplaatsen. Hier worden al snel na de opening alleen maar  sexfilms gedraaid. In 1984 sluit ook deze bioscoop.

De Spiegel

Cinéclub Inpoet was de naam van het eerste Limburgse filmhuis.  In 1969 begonnen ze met het vertonen van alternatieve films; films die niet commercieel genoeg waren voor de bioscopen.

In 1986 kreeg het filmhuis z’n eerste officiële onderkomen aan de Akerstraat, daarna verhuisde het naar de Nor en vervolgens naar de kleine zaal van de schouwburg. Inmiddels heeft filmhuis “De Spiegel” ook al de filmzaal in het Glaspaleis achter zich gelaten. Anno 2019 (november) kun je de alternatieve film bekijken in de Royal.

Bronnen: Land van Herle – R. Braad Boek – Royal – Ivo Senden

De Scala bioscoop

Aan het begin van de twintigste eeuw gingen de Heerlenaren op zondagochtend naar de kerk, maar op zondagmiddag was het tijd voor het wekelijkse gezinsuitje. Wandelen in het park, familiebezoek of “naar de matinee”.
In de winterperiode werden er op zondagmiddag films gedraaid. Dat liep zo goed dat in  juni 1912 het “Lichtspiel Theater” geopend werd in een zaal van hotel De Gouden Leeuw* aan het Wilhelminaplein. De belangstelling was zo groot dat de zaal herhaaldelijk te klein bleek te zijn. Daarom  werd in augustus 1912 uitgeweken naar een grotere zaal in hotel Du Nord aan de Stationstraat.

Deze bioscoop had al snel een slechte naam vanwege de “schandelijke” films die er werden vertoond. Titels als “Die schwarze Katze” en “Abscheu vor der Sünde” zorgde wel voor een goed gevulde kassa. Toen in oktober 1913 een onverkorte kopie van de illegale film “Die letzten Tage von Pompeji”  werd gedraaid waren de rapen gaar. De film werd in beslag genomen en de bioscoop voor enkele weken gesloten.
Bij het uitbreken van de eerste wereldoorlog moest het theater ook sluiten maar nu waarschijnlijk vanwege de Duitse nationaliteit van de exploitant. Na de oorlog opende de nieuwe eigenaar, Schiffers de bioscoop onder de naam “Flora”.
In 1920 vond er een renovatie plaats van de 500 zitplaatsen tellende bioscoop. In 1922 nemen de neven Jean en Pierre Martens de exploitatie over en krijgt de bioscoop de naam “Universal”. Eind jaren twintig worden de neven ontslagen en neemt Ferdinand Vijgen de exploitatie over. In 1935 komt de bioscoop in handen van de Duitse gebroeders Hirschberg. Deze vermogende broers moesten vanwege hun joodse geloof uitwijken naar Nederland. In Duitsland waren ze de eigenaars van 12 bioscopen, een dergelijk imperium wilden zij ook in Nederland opbouwen en kochten daarom de exploitatierechten van bioscopen in Heerlen, Hoensbroek, Helmond en Den Haag.


Voor het uitbreken van de tweede wereldoorlog werd de exploitatie van de Universal overgenomen door de gebroeders van Bergen. De gebroeders van Bergen lieten de zaal  verbouwen en de buitenzijde wit schilderen. De nieuwe zaal telde 400 stoelen met armleuningen en werd onder de naam “Scala” op 26 oktober 1940 geopend.

De Scala werd in de volksmond de “knokboet” genoemd vanwege de vele knokfilms die er gedraaid werden.

In 1973 neemt bioscoopbedrijf Tuschinski uit Amsterdam de exploitatie van de Scala over. Maar het is zo slap op de bioscoopmarkt dat de Amsterdammers de Scala op 27 december 1974 alweer sluiten. De zaal wordt verkocht en de nieuwe eigenaar vervangt de stoelen met armleuningen door gokkasten. 

* Hotel de Gouden Leeuw werd vele jaren later het vermaarde “Femina”

Bron: Land van Herle 1996 – R. Braad
Boek: Royal – Ivo Senden

De Hollandia bioscoop

November 2019 is de Royal, na jaren van leegstand, heropend. Er kan weer plaatsgenomen worden op het rode pluche en de popcornmachine draait weer op volle toeren. Hoera!
De allereerste “bioscoopvoorstellingen” in Heerlen vonden plaats in 1897 op de kermis. In een donkere tent kon je op het witte doek zien hoe een trein arriveerde, de mensen in en uit de trein stapten en de trein vervolgens weer vertrok. EINDE.
In de jaren daarna kon men “bioscopische” voorstellingen bekijken in een zaaltje van Hotel de Gouden Leeuw aan het Wilhelminaplein of Hotel du Nord aan de Stationstraat. Dit waren geen doorlopende voorstellingen. Alleen op de zondagmiddagen van de wintermaanden werd de projector in het zaaltje geplaatst en werd er een “cinematografische” voorstelling getoond.
Met de komst van het elektriciteitsnet werd er door een aantal katholieke Heerlenaren in het pas geopende patronaat aan de Nobelstraat een bioscoop begonnen De eerste voorstelling van de “Elektrische Bioscoop Heerlen” vond plaats op 11-11-1911. In de tweede krantenadvertentie was de naam al veranderd in “Eerste Heerlense Bioscoop”.

In augustus 1913 opende de “Eerste Heerlense Bioscoop” een nieuwe bioscoopzaal (500 zitplaatsen) aan de Saroleastraat. In 1914 veranderde directeur Weijerhorst, de naam in “Cinema Royal”. De neven Jean en Pierre Martens namen in 1919 de exploitatie van de bioscoop op zich en veranderden de naam in “Hollandia”.

Eind jaren twintig werd er een nieuwe, moderne zaal met 700 zitplaatsen gebouwd naast de bestaande zaal. De neven Martens werden ontslagen en Dhr. Vijgen ging de nieuwe zaal exploiteren. 

Als de duitse broers Hirschberg in 1937 eigenaar van de Hollandia zijn vindt er weer een uitbreiding plaats, 1100 zitplaatsen en de laatste nieuwe apparatuur. Gelijktijdig wordt ook de oude Hollandia zaal opgeknapt en krijgt de naam ”Filmac”, deze zaal werd aan het begin van de tweede wereldoorlog gesloten om in 1957 wéér verbouwd (360 plaatsen) te openen onder de naam “Gloria”.

I.v.m. de aanleg van de Promenade sluit de Hollandia z’n deuren op 4 februari 1960 en de Gloria op 3 april 1961 om vervolgens beiden te worden afgebroken. Eén maand na de sluiting van de Gloria opent de nieuwe Hollandia bioscoop zijn deuren aan de Promenade; er is plaats voor 900 gasten.

De Hollandia werd i.v.m. een verbouwing op 15 februari 1973 gesloten en is daarna nooit meer open gegaan. Het geld voor de verbouwing is besteed aan de bouw van de H5

Lucius

In 1971 werden bij een archeologische opgraving aan de Putgraaf de resten gevonden van enkele Romeinse pottenbakkersovens. In een oven die geëxplodeerd bleek te zijn vond men o.a. de resten van een kruik. Op deze kruik was een inscriptie aangebracht waar heel veel uit af te leiden valt.

De kruik van Lucius

De inscriptie luidt, vrij vertaald vanuit het latijn, als volgt:

Lucius Ferenius heeft voor Amaka deze kruik ge­maakt.

Lucius wijdt (deze kruik) aan de goede god van Fere(s)ne(?) zijn geboorteplaats

Lucius genaamd Metcius maakte deze (kruik) in zijn bedrijf.

Uit de naam Lucius Ferenius is af te leiden dat het om een inheems persoon gaat. Romeinse burgers hadden namelijk drie namen. Ferenius geeft aan dat zijn geboorteplaats Feresne was (Dilsen, Belgie). Ook Amaka was inheems en waarschijnlijk zijn vrouw. Metcius was de naam die hij had in zijn geboortedorp. Dat Lucius Latijn kon schrijven is opmerkelijk te noemen voor een pottenbakker en de inscriptie en de wijding aan de god van Feresne maakten de kruik magisch. Aan de vorm van de kruik is af te leiden dat die gemaakt is tussen 125 en 150 na Chr. 

Lucius Ferenius en Amaka zijn daarmee de oudste bewoners van Coriovallum waarvan de naam bekend is.

Wie was broeder Aloysius?

Broeder Aloysius


Eduard Vrijens geboren op 12 april 1854 te Berg-Urmond had van kleins af aan een zwakke gezondheid. Zijn ouders waren, mede daardoor en door het feit dat er maar weinig dokters waren in die tijd, geïnteresseerd in geneeskrachtige kruiden.
De belangstelling voor kruiden nam Eduard over. Tijdens zijn militaire dienstplicht als hospitaalsoldaat had hij de mogelijkheid om kruidenboeken te bestuderen.
Hij probeerde kruiden bij zichzelf uit en had er baat bij.

In 1872 trad hij in bij de Broeders van de Heilige Joseph, de orde die kort daarvoor was gesticht door mgr. Savelberg. De broeder bleef sukkelen met zijn gezondheid. Zijn overste schafte een voor broeder Aloysius waardevol boek aan, namelijk “Meine Wasserkur” van pastoor Kneipp uit Beieren. Het kostte wat durf om de koudwater kuur op zichzelf toe te passen. Maar de positieve resultaten bleven niet uit.

Mgr. Savelberg besloot zijn broeder naar pastoor Kneipp te sturen om het vak te leren. Aangekomen in Beieren ging hij aan het werk en werd spoedig door vele mensen om advies gevraagd bij het genezen van allerlei kwalen. Ook verwierf hij het volledige vertrouwen van pastoor Kneipp die in hem zijn opvolger zag.

Na vijf maanden keerde broeder Aloysius terug naar Heerlen en begon er de zogenaamde ‘Kneippinrichting’. Met zijn geneeskrachtige kruiden en de Kneipp-koudwaterkuur wist de broeder veel mensen te genezen of hun pijn te verlichten.

De kuurgasten uit de hele wereld vonden aanvankelijk onderdak in de Heerlense hotels. In 1892 werd er een mannenhuis voor de Kneippinrichting gebouwd, het latere Rustoord St. Joseph. (aan de Gasthuisstraat). In 1897 verrees het Sanatorium St. Jozef-Heilbron als verblijf voor rijkere mannelijke kuurgasten (Huize De Berg)
De vrouwelijke kuurgasten verbleven in het pension met de naam Mariabad

Broeder Aloysius bracht zijn kruidenrecepten bijeen in het boek “Troost der zieken” (1901), dat ook in het Frans is vertaalt.
Door het verbeteren van de medische zorg kwam er een einde aan het zogenaamde “Kneippen”. Broeder Aloysius werd in 1917 overgeplaatst naar het klooster in Heel.
Zijn bekende kruidenapotheek in het klooster in Heerlen hield hij aan.
In 1935 keerde hij weer terug naar zijn dierbare Heerlen.
Hij overleed er op 1 maart 1942 op zevenentachtig jarige leeftijd.
Zijn laatste rustplaats vond hij op het kloosterkerkhof aan de Putgraaf. Bij de opheffing van dit kerkhof werd zijn stoffelijk overschot herbegraven op de begraafplaats van Huize Provindentia in Sterksel (gemeente Maarheeze, Noord-Brabant).

Schunck Glaspaleis

Omdat de concurrentie van de gemechaniseerde weverijen in Eupen en Aken te groot was kwam Johan Arnold Schunck (1842 – 1905) in 1874  met z’n gezin vanuit Kettenis (België) naar Heerlen en begon in een pand aan de Willemstraat een kleine handweverij. In 1882 verhuisde het gezin naar het Kerkplein waar ze een drogisterij en textielzaak begonnen, die door Arnolds vrouw Anna Maria Küppers geleid werden.

Winkel aan het Kerkplein

Mijnwerkers kochten er robuuste stoffen om werkkleding van te (laten) maken. Later werd er ook kant en klare werkkleding verkocht. Vanwege de centrale ligging in een groot verzorgingsgebied dat steeds meer industrialiseerde werd de winkel een succes. In 1905 overleed Arnold Schunck en namen zijn vrouw en zoon Peter Joseph Schunck (1873 – 1960) de leiding over.

In 1908 kocht Peter drie bussen die dagelijks mensen uit omliggende dorpen naar Heerlen brachten om te komen winkelen (bij Schunck) Het vervoer was gratis en de mensen werden ook weer netjes thuis gebracht. Het eerste openbare vervoer in Heerlen.

Vieze hoekje

Eind twintiger jaren gingen de zaken voor Schunck buitengewoon goed. Op diverse plekken in Heerlen had Schunck onroerend goed in bezit, o.a. het “vieze hoekje” aan de markt. Dat hoekje was de gemeente een doorn in het oog en eiste dat Schunck het zou bebouwen of opknappen anders werd het onteigend.

Ook omdat de winkel aan het Kerkplein te klein was  geworden werd er besloten nieuw te bouwen. Om zich een beeld te vormen bezocht Peter Schunck samen met dochter Christine, architect Peutz en directeur publieke werken van de Ven, tal van europese warenhuizen. Het warenhuis Les Grandes Magasins Decré in Nantes viel in de smaak vanwege de grote glasoppervlakken.

De opdracht voor architect Frits Peutz was het ontwerpen van een overdekte, gestapelde marktplaats met veel daglicht. Dan kon het stalenboek van de toonbank verdwijnen en konden de stoffen op de rol in het daglicht getoond worden.

Peutz ontwierp een gebouw van negen verdiepingen in bauhaus stijl, zonder dragende buitengevels. De draagconstructie bestond uit paddestoelvormige kolommen. Waardoor de buitengevels volledig in (diamant) glas uitgevoerd konden worden. Op het dak kwam een café restaurant met terras dat uitkeek over het centrum. En voor de familie Schunck zelf een penthouse (door de familie de “daktuin” genoemd) met eigen lift.

Bouwkundige weetjes:

  • Vanwege drijfzand en de resten van de oude stadsmuur heeft men een kiezellaag aangebracht die geïnjecteerd is met cement. Daarboven op een betonnen funderingsplaat van 50 cm dik.
  • Om te voorkomen dat het gebouw een broeikas werd heeft Peutz 50 cm ruimte gehouden tussen de vloeren en de stalen glaspuien. Door het openzetten van luiken op het dak kan de warme lucht langs het glas opstijgen en naar buiten wegstromen.

De bouw begon op 14 mei 1934 en de opening was op 31 mei 1935. De bevolking noemde het gebouw al direct het glaspaleis.

Tijdens de tweede wereldoorlog is het glaspaleis herhaaldelijk beschadigd. Om rondvliegend glas te beperken werden alle ruiten met plakband afgeplakt. Tot driemaal toe moest er nieuw glas in gezet worden. Ook na het bombardement van 1 januari 1945 waarbij een Duits jachtvliegtuig een brisantbom op het Glaspaleis wilde gooien, maar zijn doel miste en de bom de gevel van de Sint Pancratiuskerk raakte, kon er weer glas geveegd worden.

De 2e kelder van het glaspaleis bood voor de familie een goede schuilplek en vanaf het dak kon je de vuurgloed zien toen Aken in brand stond. Al met al is het glaspaleis de oorlog redelijk doorgekomen. Als dank daarvoor schonk Christine Dohmen Schunck aan de kerk een Maria beeldje van kunstenaar Charles Vos. Dat beeldje heeft boven de zuidelijke ingang van de kerk een plaatsje gekregen.

Na de bevrijding was Heerlen, “rest center” voor de amerikaanse soldaten. In het glaspaleis konden de soldaten Amerikaanse kranten en tijdschriften lezen en brieven schrijven. Ze konden er, onder strenge voorwaarde, op bepaalde tijden dansen met de lokale meisjes en er was ook een legerwinkel gevestigd waar de soldaten taxfree inkopen konden doen en waar ze pakketjes naar huis konden sturen.

Dankzij de mijnindustrie ging het Schunck voor de wind. In 1954 opende Schunck in Geleen een filiaal en in 1962 werd NV Wassen overgenomen met filialen in Amsterdam, Den Haag en Rotterdam. Er waren zelfs plannen om het glaspaleis uit te breiden in de richting van het Emmaplein (nu Pancratiusplein) maar daar heeft burgemeester van Rooy geen toestemming voor gegeven. De gemeente stelde voor om onroerend goed van Schunck te mogen kopen m.u.v. het Glaspaleis en in ruil daarvoor kon Schunck een perceel aan de nieuwe Promenade verwerven (Promenade – Honigmannstraat – Dautzenbergstraat). Aan de Promenade bouwt Schunck een winkelpand van vier verdiepingen met roltrappen dat in 1964 betrokken wordt.

Wanneer Joop den Uyl, eind 1965 de mijnsluiting aankondigd bestaat de directie uit Leo Schunck, Christine Dohmen Schunck en Frans Dohmen.Als de  eerste mijnen in de tweede helft van de zestiger jaren worden gesloten en de BTW wordt ingevoerd daalt de koopkracht van de burger en dat heeft ook zijn weerslag op de omzet van Schunck.  Aandeelhouders willen uitgekocht worden en delen van het bedrijf worden aan de concurrentie verkocht. Vanaf 1964 draaide Wassen al met verlies en wordt in 1969 verkocht aan NV Vinke. Christine Dohmen Schunck  beperkt de verkoop tot textiel en woninginterieur. In 1972 als alle aandelen teruggekocht zijn wordt Schunck een BV. Louis Verleisdonk (aangetrouwde neef) wordt adjunct directeur en belast met de economische planning.  

Leo Schunck en zijn zoon Peter trekken zich terug uit het bedrijf en gaan goedkope kleding verkopen in hun eigen winkel de Markthal gelegen aan de Bongerd.

De investeringsbank eist dat het glaspaleis verkocht moet worden om Schunck BV draaiende te houden. Zo komt het dat het glaspaleis in de verkoop gaat en ondernemer Bep Groenendijk het gebouw van de ondergang redt door het te kopen, omdat de gemeente Heerlen de vraagprijs te hoog vindt. In 1973 vindt er een renovatie plaats waarbij o.a. het glas wordt vervangen door rookglas (modern in die tijd), waarna het open karakter van het gebouw totaal weg is. Het Glaspaleis wordt verhuurd als kantoor, supermarkt en restaurant. Christine Dohmen Schunck blijft tot 1976 in het penthouse wonen.

In de tachtiger jaren vertrekken de bedrijven uit het pand en nemen de zwervers en junks het gebouw over. Eind 1993 wordt er een werkgroep samengesteld tot behoud van het glaspaleis iets dat in 1994 ook daadwerkelijk lukt. Omdat er geen opvolging is wordt het bedrijf Schunck in 1995 door Berden overgenomen en wordt het Berden Schunck.In 4 december 1995 wordt het Glaspaleis een rijksmonument.In 1999 wordt het gebouw door de Union of International Architects opgenomen in de architectuur top 1000 van de 20ste eeuw.

In 1999 koopt de gemeente het glaspaleis van een deense belegger en krijgen de architecten Jo Coenen en Wiel Arets de opdracht een restauratieplan te maken. Bij de 30 miljoen euro kostende renovatie (de bouwkosten in 1934 bedroegen fl. 184.500,-)  die op 1 mei 2001 startte wordt o.a. van het penthouse een filmzaal gemaakt.

September 2003 wordt het gebouw weer in gebruik genomen en biedt het plaats aan: De bibliotheek, Filmhuis de Spiegel, de muziekschool, stadsgalerij Heerlen,  architectuurcentrum Vitruvianum, en een Grand Café. De officiële opening vindt plaats op 30 juni 2004. In 2009 wordt de originele naam Schunck (volgens het logo van 1935) weer op de luifel geplaatst en in februari 2015 wordt het SCHUNCK Glaspaleis genomineerd als Europees erfgoed.

De Boskapel van Parc Imstenrade

Een van de mooiste plekjes in Heerlen (nr 251) is de ‘Boskapel’ van Parc Imstenrade. Het is een altaar in de openlucht en is (waarschijnlijk) in de jaren 1920 /1930 gebouwd voor en door de religieuzen die in de Vroedvrouwenschool werkten en menig kind doodgeboren zagen worden en ook veel ander leed moesten aanzien. Om dit te kunnen verwerken is dit ‘kapelletje’ / altaar ingericht en er is een mooie serene plaats ontstaan waar heel veel gebeden is.

Toen de Vroedvrouwenschool in 1995 vertrok verviel de kapel en er waren aanvankelijk ook geen plannen om dit weer op te knappen.
Maar in 2014 was er toch een initiatief om deze plek op te knappen, ook kwam er geld om nieuwe mozaïeken te maken.

Het is een altaar in Kunradersteen met daarop een mozaïek van Maria met Rozenkrans, op de voet is een triptiek (drieluik) met ‘de aankondiging’, ‘Maria met Jezus als kind’ en een ‘Piëta’, dat is een afbeelding van Maria met de gestorven Christus op schoot.

Verder is er apart een soort preekstoel gemaakt met daarop een mozaïek van Johannes de Doper.
De mozaïeken werden vervaardigd door Rob Ackermans en in de Mariamaand (mei) van 2017 is het opnieuw ingezegend.

Harrie Kuijpers