De hoeve is in de 17e eeuw opgetrokken uit metselwerk en vakwerk om een gesloten binnenplaats. In 2005 zijn er in een deel van deze boerderijwoning vier appartementen gerealiseerd.
Halverwege de 14e eeuw werd door het riddergeslacht “Von Geitsbach- zu der Worm” een versterkt woonhuis gebouwd (kasteel Terworm). De naam Gitsbach komt van Gieszbach dat OF “snelstromende beek” OF “geitenbeek” betekent. Adellijke families werden genoemd naar de plek waar ze land in bezit hadden. Gitsbach zou dan op de Geleenbeek kunnen duiden en “zu der Worm” verwijst naar het feit dat de familie grond had bij rivier de Worm.
Terug naar de hoeve! Rond 1400 stond hier een hoeve met de naam Wolfsbroek. “Wolf” is afgeleid van “worf”, een andere benaming voor waterwilg (katjes). en “broek” is een moerasachtig gebied.
Tussen 1729 en 1739 werd de hoeve toegevoegd aan het landgoed Terworm.
Prickenis was een riddergoed van 58 bunders (een bunder is gelijk aan een hectare), omgeven door vijvers. Een riddergoed is het bezit van een ridder of het geeft recht op ridderschap. Als ridder mocht je deelnemen aan de landsvergaderingen van het Land van Valkenburg
De oudste vermelding dateert uit 1381, toen “De Hoef Prickenis” ook wel “Klein Geitsbach” genoemd, door het Land van Valkenburg werd beleend aan Koenraad Pryck von Geijsbach. Iets zuidelijker lag nog een hoeve van Konraad, “Groot Geitsbach” dat tegenwoordig Hoeve Gitzbach heet.
Prickenis wisselde daarna regelmatig van eigenaar: Herman Muylken (1475) – Peter van den Nieuweborch (1489) – Aert van Hoogsteden (1537) – Lambert van Bentzenraad (1544) – Dochter van Lambert, Catharina van Benzenrade (1586) – Dochter van Catharina, Anna Hoen van Hoensbroek – Echtgenoot van Anna, Johan Spies von Büllesheim (1615)
Er volgden nog diverse eigenaren totdat Prickenis in het midden van de 19e eeuw bij het landgoed Terworm werd gevoegd. Eigenaar Baron de Loë verkocht in 1917 Terworm aan de Oranje-Nassau Mijnen.
Van 1958 tot 1986 woonde kunstenaar Cor van Geleuken in het huis Prickenis. Van zijn hand zijn de gevelsteen en het veldkruis. In 1988 werd landgoed Terworm, waar Prickenis deel van uitmaakte, verkocht aan de familie Van der Valk. In de 21ste eeuw komt Prickenis in handen van Natuurmonumenten en sinds een aantal jaren is het echtpaar Boomsma-van Dort eigenaar en bewoner.
Waar het kasteel precies heeft gestaan is niet bekend.
Wat wel bekend is dat er in het begin van de 19e eeuw drie besloten binnenplaatsen waren. In 1822 was er nog maar één besloten en twee open binnenplaatsen omdat een lange vleugel van het gebouw is afgebroken. Daarna zijn ook de gebouwen om de open binnenplaatsen afgebroken, zodat er uiteindelijk nog maar één besloten binnenplaats overbleef.
In 2000 werd in de voormalige gracht van Prickenis een zegelmatrijs van Peter Prick van Geysbach gevonden. Als die zegelmatrijs eens vertellen kon hoe hij daar terecht is gekomen.
In 1955 hebben 4 beeldhouwers, onder wie Frans Gast (1927 – 1986) en Wim van Hoorn, op uitnodiging van de gemeente Kerkrade, een ontwerp gemaakt voor een Mijnwerkersmonument dat op de Markt in Kerkrade moest komen te staan.
Om inspiratie op te doen kregen de vier een ondergrondse rondleiding (in de steenkoolmijn in Valkenburg?). Toen Frans Gast tijdens de rondleiding met zijn onderarm het zweet van zijn voorhoofd veegde, kreeg hij het idee voor zijn ontwerp.
Hij heeft een model gemaakt dat hij indiende onder de titel “licht”.
Het model van Gast was het beste, toch wilde de jury graag het beeld van hem en dat van Van Hoorn eerst nog op 50% van de ware grootte zien.
Gast wilde een intuïtieve vergroting maken, maar op aanraden van zijn voormalig leraar en jurylid Oscar Jespers maakte hij een meetkundige vergroting. Het resultaat was teleurstellend en daarom werd het ontwerp van Van Hoorn uitgevoerd.
Op 16 juni 1957 werd op de markt in Kerkrade het Nederlandse nationale monument van de mijnwerkers onthuld met de titel “D’r Joep”.
Achttien jaar later werd Frans Gast door de gemeente Heerlen benaderd voor het maken van een standbeeld ter ere van de mijnwerkers. Het beeld van toen werd op intuïtieve wijze vergroot en goed bevonden.
Het laat een mijnwerker zien die zijn ogen beschermd tegen het felle daglicht op het moment dat hij terugkeert uit de donkere mijn waar het altijd nacht is. Het beeld is eenvoudig van opzet en heeft daardoor een zeer krachtige expressie.
Het beeld De Mijnwerker is op 3 september 1976 onthuld en staat voor het raadhuis aan de Geleenstraat.
In 1906 is de bouw van de “witte boerderij” begonnen, de eerste vleugel van het hoofdkantoor van de Staatsmijnen stond aan de Saroleastraat.
De architect was rijksbouwmeester Daniël E.C. Knuttel (1857-1926).
Daarna vond er een uitbreiding plaats aan de Van der Maesenstraat en kreeg het gebouw een nog grootsere uitstraling. Met name de moderne snufjes zoals de paternosterlift en de ondergrondse parkeergarage voor dienstauto’s met afstandsbediening voor garagepoort was uniek voor die tijd.
De boerderijen in de Alpenlanden hebben schijnbaar als inspiratie gediend voor deze zogenaamde chaletstijl, deze stijl is ook te herkennen in opzichterswoningen aan bijvoorbeeld de Sittarderweg. De boerderij was voor de bevolking herkenbaarder dan bijvoorbeeld het hypermoderne Glaspaleis waardoor deze beter in de smaak viel.
Tot grote teleurstelling van de Heerlenaren is men in 1985 begonnen met de sloop van dit zogenaamde jonge monument, omdat men er geen financieel haalbare bestemming voor had
Het riddergoed Eykholt was een leengoed van het aartsbisdom Keulen en bestond uit Kasteel Eyckholt, ook wel Eijckholt of Oude Eijkert genoemd, met bijbehorende hoeve en watermolen (Eikendermolen).
In een akte uit 1385 wordt het kasteel voor het eerst vermeld als eigendom van
Ridder Gerard van den Eycholtz (familie Van der Lynden)
Tot tweede helft van de 15e eeuw – Zoon van ridder Gerard van den Eycholtz met dezelfde naam.
Tot 1607 – Vermoedelijk familie van Strijthagen
Van 1607 tot 1750 de volgende eigenaren:
Maria van Eynatten getrouwt met
Hendrik von Beulart zu Beulartstein
Maria Magdalena von Beulart getrouwt met
Johan Herman baron van Holthausen
Familie van Holthausen
Van 1750 tot 1760 – Baron Van der Heyden genaamd Belderbusch (Eigenaar van kasteel Terworm)
In 1917 wordt landgoed Terworm verkocht aan de Oranje Nassau Mijnen
Kasteelhoeve
In 1736 brandde de kasteelhoeve en bijbehorende schuur volledig af. Het kasteel, dat inmiddels onbewoond was, werd na de brand als opslagruimte voor gewassen gebruikt. Er werd een nieuwe kasteelhoeve gebouwd maar het kasteel liet men verder vervallen totdat het in 1760 werd gesloopt. Er is nog slechts een ruïne over. De nieuwe hoeve (nieuw Eyckholt) werd in 1925 afgebroken.
Eikendermolen
De Eikendermolen (Eyckholtermolen of Eyckendermolen) was een watermolen aan de Geleenbeek die in 1468 voor het eerst werd vermeld. Het water van de beek werd gebruikt voor het vullen van de stuwvijver en het bevloeien van het land, daarvoor waren er drie sluizen aangelegd.
Omdat de mijnen te veel grondwater uit de bronnen gebruikten werd de hoeveelheid water in de beek te gering om de stuwvijver gevuld te houden en is de molen na veel geruzie in 1920 stilgelegd en is de molentak van de beek gedempt. De molen is in 1975 ontmanteld.
De eerste flats van Heerlen zijn opgeleverd tussen 1949 en 1951 en bestaan uit vier gebouwen met samen 96 wooneenheden. Op zaterdag 9 juli 1949 werd er voor de duur van drie weken een modelwoning tentoongesteld door meubelfabriek J. Hermans met als doel het wonen in een flat aantrekkelijker te maken.
De straten rondom de flats zijn genoemd naar de Nederlandse prinsessen Beatrix, Irene, Margriet en Marijke. Daarom wordt de buurt ook wel de Prinsessenbuurt genoemd.
Na de Tweede Wereldoorlog moesten er overal in Nederland met spoed woningen gebouwd worden. Er waren echter weinig ambachtslieden beschikbaar (metselaars en timmerlieden) en ook de bepaalde bouwstoffen waren schaars. Frans Welschen bedacht een manier waardoor er snel gebouwd kon worden, het naar hem genoemde Welschen-systeem is in ons land 5600 keer toegepast.
Het komt erop neer dat het constructieve deel van een gebouw van beton werd gemaakt en alle overige muren opgetrokken werden met lichtgewicht koolasbetonsteen (holle blokken). Het flauwe dak, van 12 graden werd gedekt met bitumen en de buitengevels werden bekleed met gevelplaten.
Niet alleen de flats van de Prinsessenbuurt, maar ook de Wittewijk op Molenberg zijn volgens het Welschen-systeem gebouwd.
In een schenkingsakte van bisschop Udo van Toul uit 1065 wordt naast de wijding van de kerk in Voerendaal in het jaar 1049, door paus Leo IX ook de Martinuskapel en de Andreaskapel genoemd. Deze laatste stond vermoedelijk op de plek waar nu de Sint Pancratiuskerk staat.
Toen eind 12e eeuw door Dirk van Ahre Heerlen kerkelijke los gemaakt was van de moederkerk Sint Laurentius te Voerendaal, is de Sint Pancratiusparochie opgericht.
In de 12e eeuw wordt tegen de voormalige houten Andreaskapel een (stenen?) Westwerk gebouwd.
In de 12e/13e eeuw wordt de houten kapel/kerk vervangen door een stenen kerk.
Het Westwerk werd vervangen door een verdedigingstoren (donjon of dungeon) onze huidige kerktoren maar dan zonder spits . Deze Turis major (de grote toren) is in 1394 gebouwd of gereedgekomen.
De donjon werd tegen de kerk aangebouwd en had geen torenspits en er waren ook geen ingangen op de begane grond om in de toren te komen. Op de eerste verdieping was een deur die je alleen met een lange ladder vanuit de kerk kon bereiken. Van daaruit kon je via luiken en met ladders naar boven of beneden. Op die manier was elke verdieping apart te verdedigen.
De hertog van Brabant verleende aan de bewoners van Heerlen refugierecht; dat is het recht om in tijden van oorlog een veilig heenkomen te vinden binnen het Landsfort. Boven het kerkgewelf waren kamertjes voor hun tijdelijk onderdak. Deze waren alleen vanuit de toren bereikbaar.
In 1606 waait bij een hevige storm een deel van de toren op het middenschip. De kerk wordt tijdens de reparatie aangepast, vergroot en krijgt een torenspits.
Anno 2024 bestaat de toren uit vier bouwdelen. De onderste twee zijn van Nievelsteiner zandsteen opgetrokken en gerepareerd met Kunradersteen en de bovenste twee van Mergel
Van 1649 tot 1830 werd de kerk door zowel katholieken als protestanten gebruikt. Het simultaneum. Dit leidde herhaaldelijk tot pesterijen en vechtpartijen waar beide groepen zich schuldig aan maakten.
In de tweede helft van de 19e eeuw vindt er een verbouwing plaats waarbij er een driezijdig koor wordt gerealiseerd, het kerkschip wordt verlengd en er wordt een trappentoren gebouwd (1862).
Van 1901 tot 1903 vindt er een grote verbouwing plaats o.l.v. architect Jos Cuypers (zoon van Pierre Cuypers uit Roermond die o.a. het centrale station en het Rijksmuseum in Amsterdam heeft ontworpen). De kerk wordt vergroot met een vieringtoren en trancepten, een nieuw priesterkoor, een crypte en de toren krigen toegangsdeuren.
Tussen 1959 en 1962 vond er een verbouwing plaats o.l.v. architect Frits Peutz waarbij o.a. De sacristie van Cuypers wordt vervangen en er is een doopkapel gerealiseerd.
Het orgel dateert uit 1908 en is in 1951 uitgebreid (3 klavieren en 39 registers).
Het Carillon ook wel beiaard of klokkenspel genoemd is in 1964 geschonken door de bevolking en de Staatsmijnen en bestaat uit 49 bronzen klokken die worden bespeeld door Frank Steijns (violist bij Andre Rieu). Frank vierde in augustus 2020 zijn 25 jarig beiaardiers jubileum.
“Elke” zaterdagmiddag (van 14 tot 16 uur) is de kerk open en zijn er gidsen aanwezig die u kosteloos rondleiden. U kunt dan o.a. de plafondschilderingen van Charles Eyck en de glas in lood ramen van Eugène Laudy bewonderen. Door gebruik te maken van de QR code bij de zuidelijke ingang kunt u op uw telefoon een kijkje nemen in de kerk.
Begraafplaats / Kerkplein
Naast de kerk bevond zich een ommuurde begraafplaats die in 1821 zo vol was dat men besloot om een tweede begraafplaats aan te leggen aan de Akerstraat 37a. In verband met de verbouwing van de kerk in 1901 zijn alle graven geruimd of verplaatst.
Gewelfgangen
Onder het kerkplein bevonden zich grote gewelfgangen, die als schuilplaats en magazijn dienden. Alle gewelven zijn gebouwd van kunradersteen* en baksteen en hebben een hoogte van ongeveer 2 meter; de dikte van de scheidingsmuren was ruim 1 meter en de bovenkant was ± 30 centimeter dik. De huizen zijn later OP de ondergrondse gewelfgangen gebouwd, en werden als kelder gebruikt. Op de plaats van de huidige crypte bevond zich ook een keldergewelf. Ondergronds stond de Schelmentoren in verbinding met de kerktoren, die in die tijd een verdedigingstoren was. Het is aan te nemen dat de oude vesting een lange “vluchtgang” gehad moet hebben tot buiten de vesting.
De Heiligen
Sint Andreas (beroep visser) was een apostel van Jezus en de broer van apostel Petrus. Andreas is gekruisigd aan een X vormig kruis. Hij wordt meestal afgebeeld met dat X kruis, blootvoets met een lang tuniek en een schriftrol of boek in zijn hand.
Pancratius (Phrygië, Turkije, 289 na Chr. – Rome, 12 mei 304 na Chr.) In een poging om het christendom uit te roeien eisten Romeinse keizers dat iedereen een offer moest brengen aan de Romeinse goden. De 14 jarige Pancratius weigerde en werd ter dood veroordeeld. Op het graf van Pancratius werd dik 100 jaar later door Paus Symmachus een kerk gebouwd, de Sint Pancratiusbasiliek. Pancratius werd bijzonder vereerd in het middeleeuwse Europa en een gelofte, afgelegd in de Pancratiusbasiliek, gold als bijzonder heilig. Pancratius is een van de vier (vijf) ijsheiligen (12 mei)
Mamertus 11 mei – Pancratius 12 mei – Servatius 13 mei – Bonifatius van – Tarsus 14 mei – Sofia van Rome 15 mei
In de 12de eeuw werd Herle in bestuurlijke zin onderdeel van het graafschap Valkenburg dat later in handen kwam van de hertogen van Brabant. De vesting is door Leo van Hommerich, stadsarchivaris van 1938-1975, landsfort gedoopt. Dit is een terechte naam voor de vesting omdat deze diende in de verdedigingslinie van de landsheer, destijds de hertog van Brabant.
Het hertogdom Brabant vormde, vanaf het midden van de middeleeuwen tot aan de negentiende eeuw, een in grootte wisselend grondgebied in de Lage Landen dat op basis van het feodale stelsel in bezit was van, en werd bestuurd door, leenmannen.Het hertogdom Brabant besloeg op een gegeven moment geheel Brabant (Het Vlaamse, Waalse en Nederlands deel), provincie Antwerpen, het gewest Brussel en het Land van Overmaas (Zuid Limburg tot aan Herzogenrath)
In de hagiografie (biografie van een heiligen) van de heilige Gerlachus uit 1225 wordt “castrum Herle” voor de eerste keer genoemd. Ofschoon het waarschijnlijk is dat Herle ouder is, gebruiken we toch dit jaartal als begindatum. Castrum betekent legerkamp, er was dus al een kamp maar in welke vorm is niet bekend.
In de 13e eeuw is er een strijd gaande tussen Koenraad van Hochstaden, aartsbisschop van Keulen, en de hertog van Brabant waarbij in 1239 naar het schijnt Heerlen wordt veroverd en in de as gelegd omdat Lotharius II en zijn zoon Theodericus II in deze strijd partij kozen voor hun broer/oom Koenraad. In 1244 werd in Roermond een vredesverdrag gesloten tussen Theodericus II van Ahr-Hochstaden en de hertog van Brabant, waarbij de eerstgenoemde toestemming kreeg om de burcht te herbouwen. Bij het herbouwen van de burcht ging de Schelmentoren, die er al sinds de 12e eeuw stond, deel uitmaken van de walmuur.
De walmuur was 6 meter hoog en 2 meter dik, opgebouwd uit kunradersteen. Dat is een steen die in de buurt van Heerlen te vinden is. Het is ook waarschijnlijk dat een deel van de muur gebouwd is met resten van vervallen Romeinse gebouwen die een paar honderd meter verderop hebben gestaan.
Om de walmuur liep een gracht van ongeveer 12 meter breed en ‘n meter of 5 diep. Deze gracht is aan het einde van de 14e eeuw aangelegd omdat men in 1379 daarvoor pas toestemming kreeg.
In een wijde boog om het Landsfort liep nog een tweede gracht om het fort op de plaats waar nu de Dautzenbergstraat is tot aan de Klompstraat achter het Cityhotel langs en bij Putgraaf weer rechtsaf tot aan het Raadhuisplein en via de Raadhuisstraat weer naar de Dautzenbergstraat. Dus waar het kunstwerk “De Druppel” van Ivon Drummen staat, liep vroeger dus een gracht.
Veemarktpoort – Kerkhofpoort
De poort lag in oostelijke richting, waar nu de trap is naar de Pancratiusstraat ter hoogte van kunsthandel Van Wersch. De naam geeft ook al aan waar de poort lag, bij de veemarkt maar ook bij het kerkhof. De veemarkt lag op de plek waar nu het Wilhelminaplein ligt. Waarom die veemarkt hier lag is niet bekend. Soms ontstaan dingen gewoon op een plek. Water voor het vee was er voldoende aan alle kanten van het Landsfort dus dat kan de reden niet zijn geweest. Langs de overzijde van het Wilhelminaplein liep de tweede gracht.
Trichterpoort – Akerpoort
Deze poort bevond zich tegenover het midden tussen wat nu de Geleenstraat en Akerstraat is.
Keulsepoort
Deze bevond zich bij de Gasthuisstraat, dat was vroeger de weg naar Keulen vanuit Herle.
Binnen het Landsfort bevonden zich de Sint Pancratiuskerk met een begraafplaats, de Schelmentoren en een aantal huizen.
Sint Pancratiuskerk
In een schenkingsakte van bisschop Udo van Toul uit 1065 wordt naast de wijding van de kerk in Voerendaal in het jaar 1049, door paus Leo IX ook de Martinuskapel en de Andreaskapel genoemd. Deze laatste stond vermoedelijk op de plek waar nu de Sint Pancratiuskerk staat. Door de eeuwen heen is de kapel een heuse kerk geworden.
De kerktoren van de St.-Pancratiuskerk (Turis major (de grote toren)), was in 1394 als een verdedigingstoren (dungeon of dunjon) gebouwd of gereedgekomen. De toren had toen geen spits en geen ingangen op de begane grond.
Begraafplaats / Kerkplein
Pancratiusplein Noord werd vroeger het Kerkplein genoemd, het was een omsloten plein zoals dat nu ook is. Eind jaren zestig zijn de huizen en de daartussen liggende stadsmuur afgebroken om zo de kerk beter tot zijn recht te laten komen. Eind jaren 80 waren de inzichten en meningen weer anders en is nieuwbouw gekomen.
Naast de kerk bevond zich een ommuurde begraafplaats die in 1821 zo vol was dat men besloot om een tweede begraafplaats aan te leggen aan de Akerstraat 37a. In verband met de verbouwing van de kerk in 1901 zijn alle graven geruimd of verplaatst.
Gewelfgangen
Onder het kerkplein bevonden zich grote gewelfgangen, die als schuilplaats en magazijn dienden. Alle gewelven zijn gebouwd van kunradersteen en baksteen en hebben een hoogte van ongeveer 2 meter; de dikte der scheidingsmuren was ruim 1 meter en de bovenkant was ± 30 centimeter dik.
De huizen zijn later OP de ondergrondse gewelfgangen gebouwd, en werden als kelder gebruikt. Op de plaats van de huidige crypte bevond zich ook een keldergewelf. Ondergronds stond de Schelmentoren in verbinding met de kerktoren (toen een dunjon of dungeon). Het is aan te nemen dat de oude vesting een lange “vluchtgang” gehad zal hebben tot buiten de vesting.
De Schelmentoren
De Schelmentoren, ook wel Turis minor (de kleine toren) genoemd, dateert waarschijnlijk uit de 12e eeuw en was een verdedigbare woontoren van de Rijnlandse graven Van Ahre (Theoderich), de toenmalige heren van Heerlen.
Nog een stukje geschiedenis:
Een van de meest roemruchte belegeringen uit de Heerlense geschiedenis vond plaats in 1542. Troepen van het hertogdom Gelre onder leiding van Maarten van Rossum, een nietsontziende krijgsheer met een lange lijst van wapenfeiten, omsingelden de vesting. De Heerlenaren hielden stand tot het Brabantse leger te hulp kwam.
Toen in 1661 Heerlen Staatse werd, verloor het fort zijn functie en was er geen geld meer beschikbaar voor onderhoud. (De Staten-Generaal is de regering van de Republiek der Verenigde Nederlanden en wordt kortweg de Staat genoemd. Staatse periode (1661-1794))
In 1670 werd aan de Staten-Generaal subsidie gevraagd voor het herstel van de poorten en de walmuur; het verzoek werd afgewezen.
In de achttiende eeuw zijn al delen van de vestingmuren afgebroken en ook al grachten en waterlopen in fases gedempt. Halverwege de 19e eeuw zijn alleen de noord- en zuid gracht nog aanwezig. Als laatste werd de gracht aan de Bongerd (noordgracht) rond 1900 gedempt.
Anno 2024 is achter de Sint Pancratiuskerk en in sommige kelders nog een deel van de walmuur (volgens de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de oudste walmuur van Nederland) te zien.
Plaarstraat
In 1967 zijn in de Plaarstraat gemetselde gewelven ontdekt uit de 16e eeuw (Gelderse oorlog). Deze gewelven dienden waarschijnlijk als kazematten die aangesloten waren op een gangenstelsel.
Maquette
De Bronzen maquette op het Pancratiusplein geeft het Landsfort Herle weer zoals het rond het jaar 1400 uitgezien zou kunnen hebben, met een walmuur, een gracht, de schelmentoren (die in die tijd Bickelstein genoemd werd) en de kerk in het midden. We zien drie stadspoorten, een kerkhof en enkele huizen.
Kroniek van Landsfort Herle:
Begin 11e Mottekasteel
1225 wordt “castrum Herle” voor de eerste keer genoemd.
1239 Castrum Herle werd verwoest door de hertog van Brabant.
1244 Theodericus II van Ahr-Hochstaden mag het fort weer opbouwen.
In 1318 werd Heerlen als “oppidum” aangeduid, een term die juridisch wordt gezien als voorstadium van een stad.
1379 Toestemming om grachten te graven
1542 Belegering door Maarten van Rossum.
1580 tot 1610 Spaans bezetting
1670 Subsidieverzoek voor onderhoud aan het fort wordt door de Staat afgewezen
1795 Franse bezetting van Heerlen.
1821 Begraafplaats naast kerk is vol. Er wordt een tweede begraafplaats aangelegd aan de Akerstraat.
1862 Alleen de noord- en zuid gracht zijn er nog.
1900 Gracht aan de Bongerd gedempt.
1901 Alle graven naast de kerk worden geruimd of verplaatst.
De Schelmentoren, ook wel Turis minor (de kleine toren) genoemd, is opgebouwd uit kunradersteen*, kolenzandsteen** en baksteen en maakte deel uit van het Landsfort Herle. Bekend is dat de Schelmentoren al in de 12e eeuw bestond als verdedigbare woontoren van de Rijnlandse graven Van Ahre, de toenmalige heren van Heerlen.
Aan het begin van de 11e eeuw stond er waarschijnlijk op deze plek of in ieder geval vlakbij (op enkele meters afstand) al een zogenaamde mottetoren***.
In de 13e eeuw werd de twee meter dikke en zes meter hoge walmuur tegen de bestaande toren aangebouwd. Een dikke honderd jaar later werd er ook nog een gracht van twaalf meter breed en vijf meter diep omheen gegraven.
Het gebouw, bestaande uit drie verdiepingen met twee kelder verdipingen (onderste en een bovenste kelder) dienden dan als woning, die in tijden van onrust kon worden afgesloten, onder andere door het weghalen van de ladder (trap) naar de eerste verdieping. De trappentoren met de eikenhouten spiltrap, werd pas in de 18e eeuw gebouwd. In de zijmuren zijn nog schietgaten zichtbaar – nu dichtgemetseld – van waaruit men de Gasthuisstraat en de Veemarkt (Wilhelminaplein) kon verdedigen.
Onder het kerkplein bevonden zich grote gewelfgangen, die als schuilplaats en magazijn dienden. Alle gewelven zijn gebouwd van kunradersteen* en baksteen en hebben een hoogte van ongeveer 2 meter; de dikte van de scheidingsmuren was ruim 1 meter en de bovenkant was ± 30 centimeter dik.
De huizen zijn later OP de ondergrondse gewelfgangen gebouwd, en werden als kelder gebruikt. Op de plaats van de huidige crypte bevond zich ook een keldergewelf. Ondergronds stond de Schelmentoren in verbinding met de kerktoren, die in die tijd een verdedigingstoren was. Het is aan te nemen dat de oude vesting een lange “vluchtgang” gehad moet hebben tot buiten de vesting.
In de vijftiende eeuw stond de Schelmentoren bekend als ‘Bickelstein’ maar een duidelijk verhaal achter deze naam is er niet.
Vanaf de eerste helft van de 16e eeuw doet de toren ook dienst als kerker. De cachotten bevonden zich in de onderste kelder en op de tweede verdieping vonden de rechtszittingen plaats.
In de toren bevond zich waarschijnlijk ook een kamer voor de wacht, en waren er archieven, tortuur werktuigen en wapens ondergebracht.
De uitvoering van de opgelegde straffen vond plaats op de Heesberg (de galgenberg).
De toren had vanaf 1670 geen verdedigende functie meer en werd vanaf toen alleen nog gebruikt voor houtopslag, vergaderruimte en gevangenis.
In met name de 18e eeuw is de toren in gebruik geweest als raadzaal, vergaderzaal, gevangenis en martelkamer om Bokkenrijders te berechten.
Eind zeventiende, begin achttiende eeuw was de toestand van de toren erg slecht en was herstel dringend noodzakelijk. De gevangenen maakten gaten in de muren om te ontsnappen. Vanwege de slechte staat van de Schelmentoren en het grote aantal “schelmen” werden de verdachten in het begin van de achttiende eeuw opgesloten in het landhuis van de drossaard te Valkenburg alwaar de verhoren plaats vonden en ze door de Heerlense schepen rechters berecht werden, de executies vonden plaats op de Heesberg te Heerlen.
In de zeventiende en achttiende eeuw kende men overigens in de Landen van Overmaas geen gevangenisstraf, maar lijfstraffen, geldboetes en verbanning. Vermeende misdadigers werden slechts tot aan hun berechting opgesloten.
Ook het Valkenburgse landhuis raakte vol en dat heeft er mede toe geleid dat er geld beschikbaar kwam om de Schelmentoren te herstellen.
De nodigste herstelwerkzaamheden werden in de jaren ’50 en ’60 van de achttiende eeuw uitgevoerd. De platte bovenzijde van de Schelmentoren werd in 1757 vervangen door een puntdak. In de jaren ’70 vond een omvangrijke opknapbeurt plaats, de cachotten, die tot dan altijd in de vochtige kelder waren geweest, kwamen nu op de bovenste etage, een maatregel die bedoeld was om ontsnappingen tegen te gaan.
In 1777 was de Schelmentoren helemaal hersteld.
Beerens en Stuijk
Op 17 december 1772 rond 11 uur overleed in de ouderdom van 38 jaar en 8 maanden Hermanus Beerens, gerechtsbode en cipier, woonachtig op de Veemarkt te Heerlen. Aldus het “Doodenboek”. Vermoedelijk hebben Bokkenrijders die gevangen zaten in de Schelmentoren de cipier gelyncht en zijn vervolgens ontsnapt.
Beerens werd begin 1773 opgevolgd door cipier Joh. Jacob Struijk. Deze Struijk heeft zijn naam (in 1786) in de trapspil gekerft en in twee treden van de trap hogerop. Ook aan de binnenzijde van de derde cachotdeur vinden we een naam van een gevangenen uit die tijd: G. Minnaert
———-
In de 19e eeuw, met de komst van de Fransen (1795-1814) verandert er veel. De toren wordt een soort ‘gemeentehuis’ en vergaderplaats van het vredegerecht (voorloper kantongerecht).
Na 1850 verloor de Schelmentoren ook geleidelijk zijn functie als gerechtsgebouw en gevangenis. Na 1870 werden in de toren geen mensen meer gevangen gehouden.
Schelmentoren in de 20ste eeuw
Aan de zijkant is nog zichtbaar waar vroeger een woning tegen de toren stond. In de 20e eeuw werd de Schelmentoren gebruikt als verenigingslokaal, repetitielokaal, bibliotheek, tekenschool en atelier en in 1975 heeft de stadscarnavalsvereniging de Winkbülle **** haar intrek genomen in de toren. De cachotten zijn anno 2024 nu nog steeds op de bovenste verdieping aanwezig.
* Kunradersteen “Kundersjtee” is ontstaan (66 miljoen jaar geleden in het krijt tijdperk) uit skeletten van zeedieren die naar de zeebodem zonken en zich daar ophoopten. Onder invloed van druk en temperatuur zijn ze met der tijd versteend. De kunradersteen is harder dan mergel omdat het compacter is en geen klei bevat, het vertoont geen afbrokkeling of “afvriezing”. Kunradersteen werd al in de Romeinse tijd gebruikt als bouwmateriaal.
** Kolenzandsteen, ook wel Carbonische zandsteen genoemd, is een sterk verharde, soms compacte kwartsitische zandsteen, donkerbruin van kleur.
*** Een mottekasteel is een door mensenhand aangelegde aarden heuvel met daarop een houten toren omgeven door palissaden.
**** Op 3 november 1947 werd de Stadscarnavalsvereniging “De Winkbülle” opgericht door enkele leden van de Heerlense Rij- en Jachtvereniging.
De naam Winkbülle werd gekozen, omdat deze stempel al van oudsher op de Heerlenaren werd gedrukt. Omdat de leden uiterst hippisch georiënteerd waren lag het voor de hand dat tot wapendier der kersverse Winkbülle vereniging de “Lachende Ezel” werd gekozen. Dit enerzijds omdat de ezel tenslotte een vermakelijk lid is van de paardenfamilie
Kunstenaar Cyriel Laudy maakte de lachende ezel die op het Pancratiusplein staat t.g.v. het 44 jarig bestaan van de Winkbülle
Kroniek van de Schelmentoren:
12e Bouw Schelmentoren
15e Bickelstein
Eerst helft 16e Schelmentoren krijgt de functie van gevangenis.
1670 Schelmentoren heeft geen verdedigingsfunctie meer.
Eind 17e Schelmentoren in slechte staat.
18e De Schelmentoren krijgt eentrappentoren met spiltrap.
1750/60 Nodigste herstelwerkzaamheden aan de Schelmentoren.
1757 Schelmentoren krijgt puntdak
1770 Omvangrijke opknapbeurt Schelmentoren
1772 Cipier Beerens wordt gelyncht.
1773 Cipier Struijk volgt Beerens op
1772 tot 1775 Bokkerijders processen.
1777 Schelmentoren is weer helemaal in orde.
1786 Struijk kerft zijn naam in trapspil.
Begin 19e Schelmentoren wordt een soort “gemeentehuis” en “kantongerecht”.
1850 De Schelmentoren als gerechtsgebouw en gevangeniswordt steeds minder belangrijk.
1870 Er worden geen mensen meer opgesloten in de Schelmentoren.
1975 De Winkbülle nemen hun intrek in de Schelmentoren.
Met het plaatsen van de rode neonletters boven op de schachtbok, werd in juli 1981 de restauratie van het schachtgebouw en ophaalgebouw van schacht twee van de voormalige ON1 mijn voltooid.
De sloop van het bovengrondse mijnbedrijf was in volle gang toen men zich in 1975 bedacht dat een herinnering aan de ON 1 mijn wel wenselijk zou zijn. Het door de sloophamer gehavende schachtgebouw en ophaalgebouw zouden hersteld worden zodra het nieuwe kantoorgebouw (CBS) dat op het voormalige mijnterrein gebouwd werd, klaar zou zijn.
Bij de restauratie is schachtgebouw 2 vanaf de fundering opnieuw opgebouwd met materialen van het behoedzaam gesloopte schachtgebouw 1. De originele bouwtekeningen waren bewaard gebleven, zodat het gebouw er in 1981 exact zo uitzag als toen het net opgeleverd was in 1897. Ook zijn er onderdelen van de schachtbok van schacht 1 gebruikt om schachtbok 2 compleet te maken.
De bouwstijl van zowel het schachtgebouw als het ophaalgebouw waren geïnspireerd op de zogenaamde Russische “Malakofftoren” en de beide gebouwen zijn in 1980 net als toen met kantelen en boogramen opnieuw herbouwd.
In het schachtgebouw bevond zich een 470 meter diepe schacht met een diameter van 320 centimeter waarin aan een dikke staalkabel hangende liftkooien voor het transport van mensen, kolen en materieel zich bevonden. Via het schachtwiel liep die dikke staalkabel naar het achtergelegen gebouw, het zogenaamde ophaalgebouw.
In het ophaalgebouw staat de originele ophaalmachine uit 1897 die oorspronkelijk stoom aangedreven was en daarna is omgebouwd en middels perslucht werd aangedreven.
Met het in werking stellen van de schachtwielen opende minister van der Hoeven op 7 november 2005 het Nationaal Mijnmuseum, die naam veranderde naderhand in Nederlands Mijnmuseum. In het museum zijn heel veel authentieke mijnspullen te bezichtigen en vertellen gidsen het verhaal van 75 jaar mijnindustrie in Limburg.