Het eerste wat een mijnwerker moest doen als hij het mijnterrein opging was bij de portier zijn penning ophalen. Op de penning stond zijn persoonlijk nummer. Daarna ging hij zich omkleden om vervolgens bij de schacht die penning weer in te leveren voordat hij ondergronds ging.
Aan het einde van de sjiech kreeg hij bovengronds zijn penning terug en kon hij gaan douchen en omkleden. Bij het verlaten van het mijnterrein werd de penning weer bij de portier ingeleverd. Als er penningen op het bord bleven hangen aan het einde van de sjiech betekende dat dat er nog mensen beneden waren, dan werd direct actie ondernomen om na te gaan wat de reden daarvan was. Als er penningen op het bord bij de portier bleven hangen betekende het dat er iemand niet was komen opdagen (boemelsjiech? (= snipperdag)).
Er waren vele soorten penningen. De dag-, middag- en nachsjiech hadden ieder hun eigen vorm. Die vorm kon van mijn tot mijn verschillen. De nummers boven de 7000 waren bij de Staatsmijn Emma voor de bovengronders. De bovengronders hielden de penning de hele dag bij zich en leverde die net als de anderen bij het verlaten van het terrein in. Mensen met een bepaalde functie hadden hun eigen soort penning; de brandweer, reddingsbrigade, staatstoezicht.
In het begin waren de penningen van koper naderhand van messing en daarna van aluminium. In de oorlog werden nieuwe penningen gemaakt van ijzer omdat koper en messing schaars waren.
Add a Comment